ECLI:NL:GHLEE:2005:AU8951

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001276-05
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met verminderde toerekenbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, die in deze zaak werd bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P. Snorn, was beschuldigd van het medeplegen van moord op [slachtoffer] op 16 januari 2005. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen had nagelaten zijn mededader te weerhouden van het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven, maar dat hij ook actief had meegewerkt aan deze daad. Het hof rekent dit zwaar aan en concludeert dat de verdachte in verminderde mate toerekenbaar is vanwege een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en een acute stresstoestand die zijn autonomie verlamde. De psychiater R. Vriesema en klinisch psychologe J. de Hoop hebben in hun rapporten bevestigd dat de verdachte ten tijde van het delict niet in staat was om volledig verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren op, rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.197,99 toegewezen. Het hof beveelt dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, waarbij de rolverdeling tussen de verdachte en zijn mededader ook in overweging is genomen. De mededader had het voornemen om [slachtoffer] te doden en was degene die het dodelijke schot heeft gelost. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001276-05
Arrest van 22 december 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 21 juni 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft aan verdachte een maatregel opgelegd en heeft voorts beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte wegens het 'medeplegen van moord' zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek (de straf die ook aan de mededader is opgelegd). De advocaat-generaal heeft voorts toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 5.197,99.
Bewijsverweer
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat verdachte ten tijde van en voorafgaand aan het delict zodanig beperkt in staat was om zijn handelen in volledige vrijheid te bepalen, dat de voorbedachte raad die bij zijn mededader wel aanwezig was niet ook aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte was, onder invloed van zijn mededader, feitelijk niet in de gelegenheid om zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van de door de mededader voorgenomen daad. Op grond hiervan moet verdachte van het in het primair ten laste gelegde voorkomende bestanddeel 'voorbedachte raad' worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt:
Verdachte was enkele dagen vóór 13 januari 2005 reeds op de hoogte van het voornemen van zijn mededader om [slachtoffer] van het leven te beroven. Gedurende die periode hebben verdachte en zijn mededader al getracht het plan [slachtoffer] van het leven te beroven, uit te voeren. Verdachte heeft dit ook ter zitting van het hof verklaard. Eveneens heeft verdachte verklaard, dat hij in de periode vanaf 13 januari 2005 tot en met 16 januari 2005 niet voortdurend in het gezelschap van zijn mededader verkeerde. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte aldus niet alleen ruimschoots voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van dit kwalijke voornemen (dat op 16 januari 2005 ten uitvoer is gelegd) en heeft hij zich daarvan in voldoende mate rekenschap van kunnen geven, maar eveneens kan de invloed van zijn mededader niet zodanig worden geacht te zijn geweest, dat verdachte hierdoor werd belet een eigen verantwoordelijkheid voor zijn handelen te nemen en zich aan die invloed te onttrekken. Dat de invloed van de mededader op verdachte in beperktere mate aanwezig is geweest dan door de raadsman betoogd, leidt het hof eveneens af uit het omtrent verdachte opgemaakte rapport van 30 maart 2005 door psychiater R. Vriesema. In dit rapport stelt de deskundige onder meer: "In het contact met de mededader ontstond een afhankelijkheidsrelatie gepaard aan een acute stresstoestand waarbij een deel van zijn autonomie verlamd raakte."
Het hof verwerpt het verweer derhalve.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen, dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 16 januari 2005, te Wolvega, in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [1951]) van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool één kogel afgevuurd in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] (zulks terwijl verdachte en verdachtes mededader zich op korte afstand van die [slachtoffer] bevonden) en welke kogel vervolgens in het hoofd van die [slachtoffer] is binnengedrongen, waardoor een schotwond is ontstaan en tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair: medeplegen van moord.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof neemt bij de bepaling van na te melden straf in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de bepaling van de straf heeft het hof voorts acht geslagen op de persoon van verdachte, zoals daarvan ter 's hofs terechtzitting is gebleken en zoals deze naar voren komt uit na te melden omtrent verdachte opgemaakt rapportages.
Het hof heeft hierbij het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen:
Verdachte heeft niet alleen nagelaten te trachten zijn mededader van het plan [slachtoffer] van het leven te beroven te weerhouden en evenmin heeft hij zich onttrokken aan deze laffe en uiterst kwalijke daad, maar hij heeft zijn volledige medewerking daaraan verleend. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Anderzijds is door psychiater R. Vriesema in zijn eerdervermelde rapport omtrent verdachte geconcludeerd: "Bij verdachte bestaat een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens [...]. Deze bestond ook reeds ten tijde van het plegen van hetgeen aan verdachte tenlaste wordt gelegd. In het contact met de mededader ontstond een afhankelijkheidsrelatie gepaard aan een acute stresstoestand waarbij een deel van zijn autonomie verlamd raakte. [...] Onder invloed van de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en de daarmee samenhangend ontstane afhankelijkheidsrelatie en acute stresstoestand moet datgene wat aan verdachte tenlaste wordt gelegd hem dientengevolge in verminderde mate worden toegerekend.". Door de klinisch psychologe J. de Hoop is in haar rapport d.d. 9 mei 2005 omtrent verdachte geconcludeerd: "Voorafgaand aan het delict was er sprake van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en mogelijk van een Acute Stress Stoornis. Het aanwezig zijn van de afhankelijke persoonlijkheidsstoornis maakt dat hetgeen hem ten laste wordt gelegd in verminderde mate aan betrokkene [...] kan worden toegerekend."
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting en de indruk die het hof van verdachte heeft gekregen, neemt het hof deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
Anders dan door de advocaat-generaal betoogd, is het hof van oordeel dat, nu het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, aan verdachte een lagere dan de aan zijn mededader opgelegde straf dient te worden opgelegd. Naast deze verminderde toerekenbaarheid van het feit aan verdachte dient bij de bepaling van de hoogte van de straf naar het oordeel van het hof eveneens acht te worden geslagen op de rolverdeling tussen de verdachte en zijn mededader. De mededader was degene die het voornemen had opgevat [slachtoffer] van het leven te beroven, hij beschikte over een wapen en hij is degene geweest die het dodelijke schot heeft gelost.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
In eerste aanleg werd de vordering in haar geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden, met veroordeling van verdachte als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de benadeelde partij.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof het bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], [adres] te [woonplaats], tot een bedrag van vijfduizend honderdzevenennegentig euro en negenennegentig cent;
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfduizend honderdzevenennegentig euro en negenennegentig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], [adres] te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van honderddrie dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.W.M. Huisman, voorzitter, mr. S. Zwerwer en prof.mr. D.H. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A. Meester als griffier, zijnde prof.mr. D.H. de Jong voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.