Gerechtshof te Leeuwarden
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 september 2005. De betrokkene noch diens gemachtigde is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mevr. mr. A. Dijkstra.
3.1. In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in art. 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en evenmin dat de betrokkene dit verzuim niet binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld.
3.2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan, dat hij niet in staat is om te betalen omdat hij ziek is en in de WAO zit.
3.3. Uit de stukken in de onderhavige zaak en in de zaak met registratienummer WAHV 05/00644, waarin eveneens heden uitspraak wordt gedaan, blijkt het volgende. Aan de betrokkene zijn twee beschikkingen opgelegd ter zake van twee gedragingen, gepleegd op 23 april 2004 uur in Ridderkerk. In de onderhavige zaak bedraagt de sanctie Euro 95,-. In de zaak met voormeld registratienummer bedraagt de sanctie Euro 65,-. Ten tijde van de gedragingen was de betrokkene minderjarig, te weten 16 jaar. De vader van de betrokkene (de gemachtigde) heeft tegen beide beschikkingen beroep ingesteld. Op 23 juni 2004 heeft de officier van justitie beide beroepen ongegrond verklaard. De vader van de betrokkene heeft door middel van één brief beroep ingesteld tegen beide beslissingen van de officier van justitie. Bij afzonderlijke brieven d.d. 4 augustus 2004 heeft de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene mededeling gedaan van de verplichting om zekerheid te stellen voor de betaling van de sanctie. Bij brief d.d. 11 augustus 2004, die zich in het dossier in de zaak met registratienummer WAHV 05/00644 bevindt en waarin zowel het CJIBnummer in die zaak als het CJIBnummer in de onderhavige zaak is vermeld, heeft de gemachtigde van de betrokkene aangevoerd ziek te zijn en in de WAO te zitten. Bij afzonderlijke brieven d.d. 12 september 2004 heeft de officier van justitie de gemachtigde van de betrokkene nogmaals in beide zaken mededeling gedaan van de verplichting om zekerheid te stellen. Bij brief d.d. 21 september 2004, waarin wederom twee CJIBnummers zijn vermeld, heeft de gemachtigde van de betrokkene opnieuw erop gewezen dat hij in de WAO zit en niet kan betalen. Het hof merkt op dat de brieven van de gemachtigde van de betrokkene van 11 augustus 2004 en 21 september 2004 ten onrechte niet in het dossier in de onderhavige zaak zijn opgenomen. In de zaak met registratienummer 05/00644 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene bij brief van 20 december 2004 onder meer medegedeeld, dat van een belemmering van de toegang tot de rechter in ieder geval geen sprake is wanneer van de betrokkene een zekerheidsstelling van Euro 70,- wordt verlangd en dat de kantonrechter - zakelijk weergegeven - het bedrag van de zekerheidstelling op Euro 65,- heeft gehandhaafd.
3.4. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien een betrokkene in reactie op de mededeling omtrent de verplichting tot zekerheidstelling met redenen omkleed aanvoert dat hij niet in staat is zekerheid te stellen tot het totaal van het verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij deze het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de (gemachtigde van de) betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht. Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in art. 11, derde lid, WAHV in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de (gemachtigde van de) betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen deze alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen. Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht niet gegrond, dan zal aan de betrokkene ook een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen deze alsnog het volledige bedrag aan zekerheid kan betalen.
3.5. Blijkens de beslissing van de kantonrechter is de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep op grond van het feit dat hij niet heeft voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling.
3.6. In aanmerking genomen dat de gemachtigde van de betrokkene in totaal Euro 160,- zekerheid diende te stellen, dat de gemachtigde van de betrokkene blijkens het overwogene onder 3.3. telkens heeft gereageerd op de zekerheidsbrieven van de officier van justitie en dat hij enig inzicht heeft verschaft omtrent zijn financiële draagkracht, is het hof van oordeel dat de kantonrechter, - kennelijk door het ontbreken van eerdergenoemde brieven omtrent de draagkracht in het dossier -, niet heeft gehandeld in overeenstemming met het in r.o. 3.4. overwogene en de (gemachtigde van de) betrokkene ten onrechte niet op een zitting gehoord. Het hof merkt hierbij nog het volgende op. In het onderhavige geval heeft niet de betrokkene maar de gemachtigde van de betrokkene aangevoerd om financiële redenen geen zekerheid te kunnen stellen. Nu de betrokkene ten tijde van de verplichting om zekerheid te stellen minderjarig was, houdt het hof het ervoor dat de gemachtigde van de betrokkene degene is te wiens laste de betaling van de zekerheidstelling komt. Om die reden kan deze een beroep doen op zijn financiële draagkracht.
3.7. Gelet op het voorgaande dient de beslissing van de kantonrechter te worden vernietigd. Het hof zal de zaak terugwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. Na terugwijzing van de zaak dient de kantonrechter de gemachtigde van de betrokkene alsnog in de gelegenheid te stellen op een zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.