Arrest d.d. 23 november 2005
Rolnummer 0500073
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr V.M.J. Both,
Stichting Zorggroep Plantein,
gevestigd te Bolsward,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Plantein,
procureur: mr P.R. van den Elst.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 18 februari 2004 en 27 oktober 2004 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 januari 2005 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 27 oktober 2004 met dagvaarding van Plantein tegen de zitting van 9 februari 2005.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"dat het het Gerechtshof te Leeuwarden behage het tussen partijen op 27 oktober 2004 onder rolnummer 140358/CV EXPL 03-1780 gewezen vonnis te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, de geïntimeerde te veroordelen om aan appellante schadevergoeding te betalen nader op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de wet en met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten in beide instanties."
[appellante] heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door Plantein verweer gevoerd met als conclusie:
"dat Plantein de eer heeft te concluderen dat het Hof, zo nodig onder verbetering en/ of aanvulling der gronden, zal bevestigen het vonnis waarvan beroep is ingesteld met veroordeling van partij [appellante] in de kosten van het hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 (1.1 t/m 1.7) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
2. De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis overwogen dat Plantein alleen gehouden is tot vergoeding van de schade van [appellante], indien komt vast te staan:
a. dat Plantein niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om [appellante] per 1 september 2001 (wederom) ziek te melden bij het UWV GAK;
b. dat UWV GAK de aanvraag van [appellante] voor een WAO-uitkering heeft afgewezen op de (enkele) grond dat [appellante] niet door Plantein ziek is gemeld per 1 september 2001;
c. dat de onder b. bedoelde beslissing van UWV GAK formele rechtskracht heeft gekregen.
3. De kantonrechter is vervolgens tot het oordeel gekomen dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de onder a. bedoelde voorwaarde is vervuld, doch dat dat niet het geval is met de voorwaarden onder b. en c., zodat de vordering van [appellante] hoort te worden afgewezen.
4. In hoger beroep heeft [appellante] de grondslag van haar vordering gewijzigd, in die zin dat zij zich thans op het standpunt stelt dat haar schade is ontstaan doordat Plantein haar niet per 1 september 2002 (opnieuw) ziek heeft gemeld bij het UWV GAK. In dat verband wijst zij op een beschikking van het UWV Cadans van 25 september 2002, waaruit blijkt dat zij per 31 augustus 2002 arbeidsgeschikt wordt geacht voor gangbaar werk en als arbeidsgehandicapte inzake de Wet op de (re)integratie (productie 1 bij de memorie van grieven). [appellante] stelt dat Plantein de melding van herstel van [appellante] per 31 augustus 2002 ook moet hebben ontvangen, doch dat zij [appellante] niet heeft opgeroepen op haar werk te verschijnen c.q. geen enkele actie heeft ondernomen toen [appellante] niet op het werk verscheen. [appellante] stelt voorts dat zij zich per 1 september 2002 wederom ziek heeft gemeld, welke melding Plantein moet hebben ontvangen.
5. De grief van [appellante] houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de hiervoor weergegeven voorwaarden heeft gesteld aan de gehoudenheid van Plantein om de door [appellante] gestelde schade te vergoeden en ten onrechte haar vorderingen heeft afgewezen .
6. In de toelichting op de grief wordt echter enkel ingegaan op de onder a. geformuleerde voorwaarde, zulks in het licht van de door [appellante] in hoger beroep gewijzigde stelling omtrent het niet ziek melden per 1 september 2002.
7. Plantein stelt zich op het standpunt dat van een melding tot herstel voor het verrichten van werkzaamheden bij Plantein in het geheel geen sprake is geweest, zodat de mededeling van [appellante] dat zij per 1 september 2002, in het kader van herïntegratie niet op een andere locatie weer aan de slag zou gaan niet als een ziekmelding behoefde te worden opgevat. Omdat er sprake was van een situationele arbeidsongeschiktheid en niet van arbeidsongeschiktheid in algemene zin, had [appellante] in de visie van Plantein per 1 september 2002 andere gangbare arbeid moeten gaan verrichten c.q. een WW-uitkering aan kunnen vragen.
8. Daargelaten wat er zich rond 1 september 2002 precies heeft afgespeeld (de lezingen daaromtrent lopen sterk uiteen), zelfs indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat Plantein [appellante] per 1 september 2002 ten onrechte niet ziek heeft gemeld, is daarmee allerminst gegeven dat enkel op die grond de WAO-uitkering rechtsgeldig is, of zou kunnen worden geweigerd. De door de kantonrechter onder b. en c. geformuleerde voorwaarden, waartegen - zoals hiervoor reeds is aangegeven - inhoudelijk niet is gegriefd, worden dan ook volledig door het hof onderschreven.
9. Nu [appellante] terzake ook in hoger beroep niets concreets heeft gesteld, laat staan dat van een besluit dat formele rechtskracht heeft gekregen, is gebleken, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
10. Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op.
Voorshands blijkt uit niets dat een nieuwe WAO-beoordeling tot een ander resultaat zou leiden dan verwoord in de hiervoor onder 4 vermelde beslissing (geschikt voor gangbaar werk). De situationele arbeidsongeschiktheid waarvan sprake was, bestond zowel voor als na 1 september 2002. Derhalve valt niet in te zien dat op Plantein de verplichting rustte om van deze situatie nogmaals melding te doen.
De slotsom.
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Plantein tot aan deze uitspraak op euro 103,-- aan verschotten en euro 894,-- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Kuiper en Zandbergen, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 november 2005.