ECLI:NL:GHLEE:2005:AU5088

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 850/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. E. Aardema
  • mevrouw mr. H. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie van uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 14 oktober 2005, staat de vraag centraal of de inspecteur terecht de uitgaven voor levensonderhoud van een kind jonger dan 30 jaar heeft gecorrigeerd. De belanghebbende, X, had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2002, waarbij hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.526,-- had opgegeven. De inspecteur handhaafde de aanslag na een bezwaarschrift van de belanghebbende, die in beroep ging bij het hof.

De belanghebbende had in zijn aangifte rekening gehouden met een aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud voor zijn zoon, A, die in 2002 studeerde en een rentedragende lening had ontvangen. De inspecteur weigerde deze aftrek, omdat de belanghebbende geen betalingsbewijzen had overgelegd en de zoon niet daadwerkelijk financieel door hem werd ondersteund. Het hof oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op de gevraagde aftrek, omdat de lening niet als een recht op studiefinanciering kon worden aangemerkt en de zoon niet door de belanghebbende werd onderhouden.

Het hof concludeerde dat de inspecteur de correctie terecht had doorgevoerd en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mevrouw mr. H. de Jong, en is op 27 oktober 2005 aangetekend aan beide partijen verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 850/04 14 oktober 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ Noord/ Kantoor Assen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 maart 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (: IB/PV) over het jaar 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.526,--.
Op het tijdig ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur bij uitspraak d.d. 3 september 2004 de opgelegde aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 28 september 2004 ter griffie van het hof is ingekomen.
De inspecteur heeft op 12 november 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Van belanghebbende is voorts op 18 juli 2005 ter griffie van het hof een schrijven (met bijlagen) ontvangen. De griffier van het hof heeft een afschrift van deze brief (met bijlagen) verzonden aan de inspecteur en daarbij meegedeeld dat op deze brief ter behandeling ter zitting kan worden gereageerd.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 1 augustus 2005, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren belanghebbende, alsmede de inspecteur.
Het gerechtshof heeft in deze zaak op 15 augustus 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven van 29 augustus 2005 aan partijen is verzonden.
Bij brief d.d. 30 september 2005 heeft de griffier van de Hoge Raad aan de griffier van het gerechtshof mededeling gedaan van het door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie, als bedoeld in artikel 28a lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
2.1 Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast:
2.2 Belanghebbende is gehuwd en ontvangt in het onderhavige jaar een wachtgelduitkering. Zijn zoon, A, geboren op 29 oktober 19.., studeerde in 2002 aan de a-school in L. De zoon heeft in het onderhavige jaar van de Informatie Beheer Groep (: de IBG) een rentedragende lening ontvangen.
2.3 De zoon die reeds vanaf 1 september 1999 studeert heeft in de periode van oktober 1997 tot en met september 2001 studiefinanciering ontvangen in de vorm van een prestatiebeurs. De rentedragende lening bedroeg in de periode van januari 2002 tot en met augustus 2002 € 661,91 per maand en in de periode van september 2002 tot en met december 2002 € 667,43 per maand. Het saldo van de studieschuld bedraagt per 24 januari 2003; prestatiebeurs € 8.050,89 en lening € 32.555,89. Voorts genoot de zoon in 2002 looninkomsten van totaal bruto € 4.750,-- (ingehouden loonheffing € 511,--).
2.4 Belanghebbende en zijn zoon hebben op 12 juli 2001 een schuldverklaring ondertekend waarin zij verklaren dat belanghebbende en zijn echtgenote de bedragen zullen vergoeden die de zoon verschuldigd is aan de IBG voor aflossing van de studieschuld, tenzij de zoon niet voldoet aan de eisen om de prestatiebeurs vanaf het tweede jaar om te zetten in een gift.
2.5 Belanghebbende houdt voor het onderhavige jaar rekening met een aftrek wegens uitgaven voor kosten van levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar en doet aangifte van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.746,--.
2.6 De inspecteur heeft de uitgaven kosten levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar niet in aftrek toegelaten en de aangifte ter zake gecorrigeerd met een bedrag van € 3.780,--.
2.7 De inspecteur heeft de correctie in bezwaar gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van de uitgaven kosten levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar terecht is gecorrigeerd.
3.2 De inspecteur is van mening dat de verzochte aftrek terecht is geweigerd. Hij stelt hiertoe voorop dat in lid 1 onderdeel a van artikel 6.1. van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (: de Wet) ter zake van persoonsgebonden aftrekken de eis wordt gesteld dat sprake is van in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten, terwijl belanghebbende, hoewel hierom is verzocht, geen betalingsbewijzen heeft overgelegd.
3.3 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op de onderhavige aftrek voor zijn zoon tot het forfaitaire bedrag van € 2.520,--. Hij voert hiertoe primair aan dat de door de zoon ontvangen rentedragende lening niet kan worden aangemerkt als een (geëffectueerd) recht op studiefinanciering. Bovendien is hij van mening dat het door de zoon geleende bedrag, op grond van de schuldverklaring van 12 juli 2001, geheel tot zijn last komt nu de uitbetalingen van de lening in 2002 rentedragend zijn geworden.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Op grond van artikel 6.13 van de Wet zijn uitgaven voor levensonderhoud van kinderen uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden. Conform het bepaalde in artikel 6.14 lid 1 onderdeel c van de Wet worden de uitgaven voor levensonderhoud van een kind niet in aanmerking genomen indien het kind recht heeft op een gift, een voorwaardelijke gift of een prestatiebeurs volgens de Wet studiefinanciering 2000 die niet uitsluitend bestaat uit een reisvoorziening in de zin van de wet.
4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het onderhavige jaar de zoon niet daadwerkelijk financieel heeft ondersteund. Mitsdien is niet sprake van een op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekpost als omschreven in voormeld artikel 6.1 lid 1 letter 1 van de Wet. Voormelde vaststelling betekent dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem geclaimde aftrek. Opmerking verdient daarbij, dat belanghebbende weliswaar heeft gesteld dat de desbetreffende lening in 2002 rentedragend is geworden, doch deze stelling eraan voorbij gaat, dat niet belanghebbende de rentedragende schuld heeft, maar zijn zoon en belanghebbende zich in de overeenkomst met de zoon slechts heeft verplicht aan zijn zoon de bedragen te vergoeden die de zoon aan de IBG verschuldigd is.
5. De conclusie.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof het beroep ongegrond is.
6. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het gerechtshof
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 14 oktober 2005 door prof. mr. E. Aardema, voorzitter en vice-president, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mevrouw mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 27 oktober 2005