ECLI:NL:GHLEE:2005:AU3833

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1123/04 Motorrijtuigenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. E. Aardema
  • mevrouw mr. H. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terechtheid naheffingsaanslag en verzuimboete motorrijtuigenbelasting

In deze zaak staat de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete centraal. De belanghebbende, houder van een Mercedes Benz, kreeg een naheffingsaanslag opgelegd over de periode van 16 april 2003 tot en met 15 april 2004, ter hoogte van € 560, vanwege het gebruik van een LPG-gastank zonder de juiste keuring. De inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof Leeuwarden. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2005 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de inspecteur was wel vertegenwoordigd.

De feiten tonen aan dat de belanghebbende sinds 16 januari 2002 houder is van het voertuig en dat er op 30 maart 2004 een controle plaatsvond waarbij een LPG-gastank werd aangetroffen. De belanghebbende erkende de aanwezigheid van de gastank, maar betwistte dat de auto daadwerkelijk op LPG kon rijden. Het Gerechtshof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de auto niet op LPG kon rijden, en dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag en de verzuimboete had opgelegd. De belanghebbende had eerder al een waarschuwing ontvangen over de noodzaak van een keuring voor het gebruik van LPG.

Het Gerechtshof concludeerde dat de verzuimboete van € 560 passend was, gezien de ernst van de overtreding. De uitspraak van het Gerechtshof was dat het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard, en de proceskosten werden niet toegewezen. De beslissing werd op 5 oktober 2005 aan beide partijen aangetekend verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK1123/04 30 september 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van Mevrouw X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van het managementteam van de belastingdienst centrale administratie autoheffingen te Apeldoorn (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (: MRB) alsmede tegen de aan haar afgegeven boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan de belanghebbende is over het tijdvak 16 april 2003 tot en met 15 april 2004 een naheffingsaanslag MRB opgelegd ten bedrage van € 560,--. Tevens is aan de belanghebbende bij beschikking een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 560,--.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 30 november 2004 zowel de naheffingsaanslag als de boete gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro-forma beroepschrift, dat op 13 december 2004 bij het gerechtshof is ingekomen en hetwelk is aangevuld bij schrijven d.d. 4 februari 2005 (met bijlagen). Dit stuk is ter griffie ontvangen op 16 februari 2005.
1.4. De inspecteur heeft op 13 april 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof.
1.5. Van belanghebbende is voorts op 13 juli 2005 ter griffie van het hof nog een brief binnengekomen waarin zij aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 juli 2005, gehouden te Assen, alwaar aanwezig was de inspecteur.
1.7. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 29 juli 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekende post aan partijen is verzonden op 17 augustus 2005.
1.8. Bij brief d.d. 12 september 2005 heeft de griffier van de Hoge Raad aan de griffier van het gerechtshof mededeling gedaan van het door belanghebbende ingestelde beroep van cassatie, als bedoeld in artikel 28a lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
1.9. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende is volgens het kentekenregister sinds 16 januari 2002 houder van het motorrijtuig met het kenteken 00-YY-00 en van het merk Mercedes Benz (: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I is 16 januari 2002.
2.2. Op 30 maart 2004 is om 22.05 uur bij een aanhouding op het Oostereinde te Winschoten door de controlerend ambtenaar geconstateerd dat de weg werd gebruikt met de auto terwijl zich in de kofferbak van de auto een grote gastank bevond ten behoeve van LPG autogas. De vuldop voor het LPG autogas bevond zich achter de kentekenplaat, welke via een veersysteem omhoog ging. Ten tijde van de controle verklaarde de houder volgens het controleverslag desgevraagd: “Mijn man heeft plm. drie weken geleden zelf de gastank ingebouwd. Ik heb gebeld voor een keuring en zit te wachten op een keuringsdatum”.
2.3. Op het kenteken van de betreffende auto staat vermeld als brandstof: benzine.
2.4. Naar aanleiding hiervan werd door de inspecteur een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd over de periode van 16 april 2003 tot en met 15 april 2004 voor het verschil tussen het betaalde tarief voor een personenauto van 1.150 kg. rijdend op benzine en het verschuldigde tarief voor een personenauto van 1.200 kg. rijdend op LPG autogas. Daar de belanghebbende in verzuim was heeft de inspecteur bij de naheffingsaanslag tevens een boete opgelegd.
2.5. De belanghebbende bestrijdt niet dat er een gastank voor LPG autogas in de auto aanwezig was.
2.6. Bij een eerdere controle vanwege de inspecteur op 10 maart 2004 is de belanghebbende er op attent gemaakt dat een keuring voor afgifte van een kentekenbewijs op gas moet worden aangevraagd.
2.7. De bevestiging van de aanvraag voor een keuring voor het gebruik van LPG gas bij de Rijksdienst voor het wegverkeer is door deze dienst gedagtekend op 2 april 2004.
2.8. De belanghebbende heeft nog een auto op haar naam staan met het kenteken 01-YY-01, waarvoor op 2 juli 2004 een nieuw kenteken is afgegeven vanwege de inbouw van een gasinstallatie.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete terecht aan de belanghebbende is opgelegd.
3.2. De belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de gastank weliswaar in de auto aanwezig was, maar er is echter niet gecontroleerd of vastgesteld of de mogelijkheid bestond om de auto op LPG te laten rijden.
3.3. De inspecteur houdt vast aan zijn standpunt dat de onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete terecht aan de belanghebbende zijn opgelegd.
4. De rechtsoverwegingen
4.1. Uit de hiervoren genoemde feiten is komen vast te staan dat de belanghebbende niet bestrijdt dat zich in de auto een LPG-gastank bevond. Zij stelt slechts dat ten tijde van de controle niet is vastgesteld of de auto daadwerkelijk op LPG autogas reed.
4.2. Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat de belanghebbende – die niet ter zitting van het gerechtshof is verschenen – de gemotiveerde stelling van de inspecteur, zoals weergegeven in diens verweerschrift, omtrent de in de auto aanwezige gastank op andere wijze heeft weersproken dan hiervoor onder 3.1. vermeld, moet het ervoor worden gehouden dat de auto op de controledatum bestemd was om te worden voortbewogen door een kracht als bedoeld in artikel 23, tweede lid onder b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 ( de Wet), zijnde het gastarief. De belanghebbende heeft immers de aanwezigheid van de gastank niet bestreden dan wel aannemelijk gemaakt dat deze slechts ten dele in de auto aanwezig was dan wel dat deze niet aan de motor van de auto verbonden was. Het gerechtshof hecht daarbij waarde aan haar mededeling blijkens het controleverslag –aan de betrouwbaarheid waarvan het gerechtshof geen aanleiding heeft te twijfelen- dat haar man plm. 3 weken daarvoor de gastank zelf heeft ingebouwd. Opmerking verdient daarbij, dat toch aangenomen mag worden dat voor het geval de gasinstallatie nog niet functioneerde belanghebbende dit bij de controle toch zeker zou hebben gezegd.
4.3. Het gerechtshof gaat voorbij aan belanghebbendes stelling dat naar aanleiding van de controle op 10 maart 2004 zij direct gehoor heeft gegeven aan de opmerking van de controleur dat voor afgifte van een kentekenbewijs op gas een keuring bij de RDW moet worden aangevraagd maar dat deze keuring later is afgezegd toen bleek dat het technisch niet mogelijk was de auto op LPG autogas te laten rijden. Het gerechtshof acht het onwaarschijnlijk dat deze aanvraag op 10 maart 2004 door de belanghebbende bij de RDW is ingediend nu de inspecteur gemotiveerd heeft gesteld dat uit navraag bij de RDW hem gebleken is dat de bevestiging één dag na de aanvraag wordt verzonden. Hetgeen wordt bevestigd uit de dagtekening van 2 april 2004 van de bevestiging van de RDW naar aanleiding van de eerste controle van 30 maart 2004 voortvloeiende aanvraag van belanghebbende. Het gerechtshof acht de belanghebbende dan ook niet geslaagd in haar poging om aannemelijk te maken dat de auto technisch niet in staat zou zijn op LPG gas te rijden.
4.4. Een APK keuring kan niet maatgevend zijn voor de aanwezigheid van een werkende gasinstallatie in de auto nu deze keuring een momentopname is. Een gasinstallatie of essentiële onderdelen daarvan kunnen betrekkelijk eenvoudig (tijdelijk) uit de auto worden verwijderd.
4.5. Voorts hecht het gerechtshof geen waarde aan de door de belanghebbende ingediende rekeningen nu niet is komen vast te staan dat deze rekeningen van toepassing zijn op de gasinstallatie van de hier in geding zijnde auto. Belanghebbende is ook – naar vaststaat – houder van een andere auto, kenteken 33-NB-JJ, met een gasinstallatie.
1.6. Op de voet van artikel 37 van de Wet juncto artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de inspecteur in het geval als bedoeld in artikel 35 van de Wet de belastingplichtige een verzuimboete opleggen van ten hoogste € 4.537,--. Ingevolge paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald met een minimum van € 45,-- en een maximum van € 4.537,--.
4.7. Nu sprake is van een geval als bedoeld in artikel 35 van de Wet, heeft de inspecteur naar het oordeel van het gerechtshof – gelet op het hiervoren overwogene – terecht aan de belanghebbende een verzuimboete opgelegd. Deze verzuimboete ad € 560,-- acht het gerechtshof, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 30 september 2005 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mevrouw mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 5 oktober 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.