ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2761

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rekestnummer 0500269
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Wachter
  • Melssen
  • Postma
  • Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schuldsaneringsregeling en de verplichtingen van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg, bij vonnis van 21 juni 2005, te horen gekregen dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling was beëindigd. De bewindvoerder had aangegeven dat de appellant niet de benodigde inlichtingen had verstrekt, wat essentieel was voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De appellant had tijdens een huisbezoek door de bewindvoerder aangegeven zich niet te willen inspannen voor de schuldsaneringsregeling, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn verplichtingen niet nakwam.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de appellant echter zijn bereidheid betuigd om zich aan alle verplichtingen te houden en de benodigde informatie te verstrekken. Het hof heeft op basis van deze nieuwe verklaringen het vertrouwen gekregen dat de appellant oprecht is in zijn intenties. Het hof heeft daarom besloten om de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet tussentijds te beëindigen, ondanks de eerdere tekortkomingen van de appellant. Dit besluit is genomen in het licht van artikel 350 lid 1 in verbinding met lid 3 onder c van de Faillissementswet (Fw).

Het hof heeft ook het verzoek van de bewindvoerder om een andere bewindvoerder te benoemen, afgewezen, en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder. De slotsom was dat het vonnis waarvan beroep werd vernietigd en dat de schuldsaneringsregeling voor de appellant werd voortgezet. De zaak benadrukt het belang van de medewerking van de schuldenaar aan de schuldsaneringsregeling en de verplichtingen die daaruit voortvloeien.

Uitspraak

Arrest d.d. 14 september 2005
Rekestnummer 0500269
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur mr P.R. van den Elst,
advocaat mr A.A. Vogelsang.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 21 juni 2005 heeft de rechtbank te Assen op verzoek van de bewindvoerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd en voorts (impliciet) verstaan dat [appellant] - zodra voormeld vonnis in kracht van gewijsde is gegaan - van rechtswege in staat van faillissement verkeert met aanstelling van mr H.G. Ruis, procureur en advocaat te Meppel, tot curator.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 juni 2005, heeft [appellant] verzocht naast de faillietverklaring de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling te vernietigen en te bepalen dat indachtig het vonnis van de rechtbank Assen d.d. 25 april 2005 de schuldsanering hem betreffende afgewikkeld dient te worden, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 30 augustus 2005 met bijlagen van Rechtshulp Noord, bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [appellant].
De zaak is pro forma behandeld ter zitting van 8 juli 2005. Ter zitting van 6 september 2005 is de zaak inhoudelijk behandeld.
De beoordeling
De inleiding
1. Bij vonnis van 25 april 2005 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] uitgesproken.
2. Bij brief van 9 mei 2005 heeft mevrouw Toornvliet namens de bewindvoerder (Rechtshulp Noord) verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub c en e van de Faillissementswet (hierna: Fw).
3. Bij brief van 12 mei 2005 heeft de rechter-commissaris de rechtbank medegedeeld zich met het verzoek van de bewindvoerder te kunnen verenigen.
4. De rechtbank heeft ter zitting van 7 juni 2005 naar aanleiding van voormeld verzoek zowel [appellant] als mevrouw Toornvliet gehoord.
5. De rechtbank heeft in haar vonnis van 21 juni 2005 overwogen dat voldoende is komen vast te staan dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet nakomt en ook niet voornemens is om deze te gaan nakomen. De rechtbank heeft daarom voldoende gronden aanwezig geacht om de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c Fw te beëindigen.
6. De grief komt - zakelijk weergegeven - op tegen het oordeel van de rechtbank dat op grond van artikel 350 lid 3 sub c Fw de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd dient te worden. Daartoe voert [appellant] aan dat hij zich zonder voorbehoud uiterst loyaal zal conformeren en houden aan de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling.
De gronden van het verzoek
7. Bij brief van 9 mei 2005 heeft de bewindvoerder de gronden van haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] nader toegelicht. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer.
Op 4 mei 2005 heeft mevrouw Toornvliet namens de bewindvoerder een huisbezoek bij [appellant] afgelegd. Tijdens dit huisbezoek heeft [appellant] aangegeven zich niet te willen inspannen voor de schuldsaneringsregeling, aldus de bewindvoerder. Niet alleen gaf [appellant] aan de postblokkade als vernederend te ervaren, ook kon hij zich niet vinden in de termijn van drie jaar gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is. Door deze houding van [appellant] was de bewindvoerder niet in staat de schuldsaneringsregeling te starten, noch de aflossingscapaciteit en het vrij te laten bedrag te berekenen. Door zijn handelen/optreden heeft [appellant] volgens de bewindvoerder de schuldeisers benadeeld en heeft hij nagelaten te voldoen aan zijn informatieverplichting.
Het standpunt van [appellant]
8. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep zijn appèl als volgt toegelicht. Het gesprek met mevrouw Toornvliet op 4 mei 2005 heeft [appellant] als negatief ervaren. [appellant] voelde zich onheus bejegend door mevrouw Toornvliet en had het gevoel dat hij geen vragen mocht stellen. Ook tijdens de zitting in eerste aanleg zat [appellant] naar eigen zeggen "nog niet goed in zijn vel". Daardoor is de indruk ontstaan dat [appellant] niet bereid zou zijn zich te houden aan alle voorwaarden en verplichtingen die met de toepassing van de schuldsaneringsregeling samenhangen.
[appellant] heeft ter zitting in hoger beroep met klem betoogd dat hij bereid is alle relevante informatie aan de bewindvoerder en de rechter-commissaris te verschaffen, zich te onderwerpen aan de postblokkade en aan de wettelijke looptijd van de schuldsaneringsregeling.
Het oordeel
De inlichtingenplicht
9. Naast de verplichtingen die - rechtstreeks - voortvloeien uit artikel 296 lid 1 en 2 en artikel 297 lid 2 Fw en de verplichtingen die - rechtstreeks - voortvloeien uit het aangenomen saneringsplan en de verplichting tot het verschaffen van de door de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling benodigde informatie als bedoeld in artikel 285 lid 2 Fw, rust op de schuldenaar de verplichting op grond van artikel 327 in verbinding met artikel 105 Fw om alle inlichtingen te verschaffen die door de bewindvoerder of de rechter-commissaris worden gevraagd. Daarbij kan, indien de schuldenaar dat in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen en de door de bewindvoerder en de rechter-commissaris aan hem verstrekte aanwijzingen wist of behoorde te weten, van hem worden verwacht dat hij ook bepaalde inlichtingen verschaft waar niet uitdrukkelijk om is gevraagd.
10. Daarnaast moet tegen de achtergrond van de strekking van de schuldsaneringsregeling worden aangenomen dat ook een meer algemene verplichting bestaat tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het niet nakomen van deze verplichting kan aanleiding vormen tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw, waarbij de rechter niet alleen de aard van de niet verstrekte inlichtingen maar ook de overige omstandigheden van het geval in aanmerking zal moeten nemen. Mede gelet op de aard van deze mogelijkheid tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling die van rechtswege tot het faillissement van de schuldenaar leidt, dient als maatstaf voor de vraag of grond kan bestaan tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling te gelden of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, het niet verstrekken van de inlichtingen een duidelijke aanwijzing vormt dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt.
11. Als vaststaand kan worden aangenomen dat [appellant] aan de bewindvoerder niet de gevraagde inlichtingen heeft verschaft welke van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Derhalve is [appellant] deze op hem rustende, uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting niet nagekomen. Echter, de opstelling van [appellant] ter zitting in hoger beroep en hetgeen hij aldaar heeft verklaard, hebben bij het hof het vertrouwen gewekt dat [appellant] thans oprecht bereid is zich te houden aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.
Gelet daarop ziet het hof geen aanleiding de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds te beëindigen op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 1 in verbinding met lid 3 onder c Fw.
Het verzoek van de bewindvoerder
12. Bij brief van 30 augustus 2005 heeft de vertegenwoordiger van de bewindvoerder, mevrouw F. Hiemstra, verzocht - indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] niet tussentijds zal worden beëindigd - een andere bewindvoerder te benoemen aangezien volgens haar sprake is van een ernstig verstoorde werkrelatie. Ter zitting in hoger beroep heeft mevrouw Hiemstra voormeld verzoek van de bewindvoerder toegelicht en gehandhaafd.
13. Naar aanleiding van het verzoek van de bewindvoerder overweegt het hof het volgende.
14. Op grond van het bepaalde in artikel 319 Fw is de rechtbank bevoegd de bewindvoerder, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen, hetzij op voordracht van de rechter-commissaris hetzij op een met redenen omkleed verzoek van de bewindvoerder, een of meer schuldeisers dan wel de schuldenaar.
15. Voor zover het verzoek van de bewindvoerder behelst dat de bewindvoerder wordt ontslagen en door een ander wordt vervangen, zal het hof zich onbevoegd verklaren daarvan kennis te nemen, nu in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen de rechtbank en niet het hof daarvoor de aangewezen instantie is.
Het verzoek van [appellant] tot proceskosten veroordeling
16. [appellant] heeft verzocht een proceskosten veroordeling uit te spreken. Dit verzoek vindt geen steun in het recht en zal derhalve worden afgewezen.
De slotsom
17. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
weigert de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant];
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het verzoek van de bewindvoerder, ertoe strekkende te worden ontslagen en door een ander te worden vervangen;
wijst af het verzoek van [appellant] tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Aldus gewezen door mrs Wachter, voorzitter, Melssen en Postma, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 14 september 2005.