ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2097

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 287/01 OZB
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van belastingaanslagen onroerende-zaakbelastingen en terugwerkende kracht van de Verordening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 1 september 2005, staat de rechtsgeldigheid van belastingaanslagen onroerende-zaakbelastingen centraal. De belanghebbende, X N.V., heeft bezwaar aangetekend tegen de belastingaanslagen die zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Eemsmond voor het jaar 1997. De heffingsambtenaar had de aanslagen opgelegd onder toepassing van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 1997, die met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997 van kracht zou zijn. De belanghebbende betwistte de rechtsgeldigheid van deze verordening en stelde dat er op 1 januari 1997 geen rechtsgeldige verordening van kracht was, waardoor er geen belastingschuld kon ontstaan.

Het hof heeft de procedure en de relevante feiten in detail besproken, waaronder de indiening van het bezwaarschrift, de hoorzittingen en de uiteindelijke uitspraak van de heffingsambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeenteraad van Eemsmond de Verordening op 13 maart 1997 heeft vastgesteld en deze op 20 maart 1997 heeft bekendgemaakt, waardoor de verordening op 28 maart 1997 in werking is getreden. Het hof concludeert dat de belanghebbende op het moment van ontstaan van de belastingschuld op de hoogte had kunnen zijn van de mogelijkheid dat de verordening met terugwerkende kracht zou worden aangepast.

De overwegingen van het hof zijn gebaseerd op de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken, die gemeenten de verplichting oplegt om hun belastingverordeningen aan te passen aan de nieuwe regelgeving. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de belastingaanslagen terecht heeft opgelegd en dat er geen grond is om te concluderen dat de Verordening niet rechtmatig tot stand is gekomen. De conclusie van het hof is dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is en dat de belastingaanslagen rechtsgeldig zijn opgelegd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
BK 287/01 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
1 september 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van
X N.V. (voorheen N.V. A)
gevestigd te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de directeur van de afdeling Financiën van de gemeente Eemsmond (: de heffingsambtenaar),
gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aan haar over 1997 opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan de belanghebbende als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak/zaken gelegen aan de a-weg 17 te L in de gemeente Eemsmond onder aanslagnummer 00000 en gedagtekend op 31 januari 1999 voor het jaar 1997 aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen opgelegd.
1.2 Op 9 februari 1999 heeft de belanghebbende een (pro forma) bezwaarschift ingediend tegen de onder 1.1 genoemde belastingaanslagen. De motivering van het bezwaarschrift (met bijlagen) is op 23 mei 2000 ingediend.
1.3 Op 18 september 2000 is een hoorzitting gehouden.
1.4 Bij uitspraak van 12 maart 2001 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
1.5 Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende op 12 april 2001 (pro forma) beroep ingesteld.
1.6 De motivering van het beroep (met bijlagen) is door het hof ontvangen op 23 oktober 2001.
1.7 Het verweerschrift van de heffingsambtenaar (met bijlagen) is op 21 februari 2002 door het hof ontvangen.
1.8 Op 18 juni 2002 heeft de belanghebbende een conclusie van repliek ingediend.
1.9 De conclusie van dupliek van de heffingsambtenaar is op 11 november 2002 door het hof ontvangen.
1.10 Op 4 juni 2003 heeft het hof van de heffingsambtenaar nadere stukken ontvangen.
1.11 De belanghebbende heeft op 6 juni 2003 een nader stuk bij het hof ingediend.
1.12 Op 23 juli 2003 heeft het hof een nadere antwoordconclusie van de heffingsambtenaar ontvangen.
1.13 De (eerste) mondelinge behandeling, met het karakter van een regiezitting, heeft plaatsgevonden op de zitting van het hof op 28 februari 2005 te Leeuwarden, alwaar namens de belanghebbende als gemachtigden zijn verschenen mr. A1, werkzaam bij B te M en de heer C, werzaam bij de belanghebbende. Tevens is de heffingsambtenaar, D, in persoon verschenen vergezeld door mevrouw mr. drs. E, werkzaam bij F te N als gemachtigde.
1.14 Op 26 mei 2005 heeft het hof in aanwezigheid van partijen een onderzoek ter plaatse ingesteld op de a-weg 17 te L. Aldaar zijn namens de belanghebbende verschenen:
G, werkzaam bij X1,
H, werkzaam bij X2,
I, werkzaam bij X
J, werkzaam bij X
K, werkzaam bij X
O, extern deskundige
P, extern deskundige
Q, extern deskundige
mr. A1 en mevrouw. mr. drs. R, beiden werkzaam voor B te M.
De heffingsambtenaar, D, is in persoon verschenen, vergezeld van:
S, wethouder van de gemeente Eemsmond
T, extern deskundige
mr. U, werkzaam voor V BV
W, werkzaam bij de gemeente Eemsmond
mr. Y en mr. drs. Y1, beiden werkzaam bij F te N.
1.15 Op 8 juni 2005 heeft het hof van de belanghebbende, ter voorbereiding op de mondeling behandeling van 9 juni 2005, haar pleitnota (met bijlagen) ontvangen.
1.16 Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 9 juni 2005 op de zitting van het hof te Leeuwarden. Aldaar zijn namens de belanghebbende verschenen:
H, werkzaam bij H1,
J, werkzaam bij X
O, extern deskundige
P, extern deskundige
P1, extern deskundige
mr. A1 en mevrouw. mr. drs. R, beiden werkzaam voor B te M.
De heffingsambtenaar, D, is in persoon verschenen, vergezeld van:
S, wethouder van de gemeente Eemsmond
T, extern deskundige
U, werkzaam voor V BV
W, werkzaam bij de gemeente Eemsmond
mr. Y, mr. B1 en mr. drs. E, werkzaam bij F te N.
1.17 Partijen hebben de ter zitting voorgedragen pleitnota’s overgelegd.
1.18 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1. De belanghebbende produceert energie voor de Nederlandse markt. Zij beschikt daarvoor over een aantal in Nederland gelegen energiecentrales, waaronder de op het adres a-weg 17 te L. Op het aan de a-weg 17 gelegen complex bevonden zich op 1 januari 1997 een in 1977 gebouwde gasgestookte centrale (C-2), die in 1987 is omgebouwd tot een zogenoemde combi-eenheid en vijf identieke, éénassige STEG (stoom- en gasturbine) eenheden (de C-3 tot en met -7), waarvan de bouw in 1995 is gestart.
2.2. De belastingaanslagen zijn opgelegd onder toepassing van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 1997 (hierna: Verordening). Deze verordening is vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Eemsmond, gehouden op 13 maart 1997. De Verordening is op 20 maart 1997 bekendgemaakt in de P1 Courant.
2.3. Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar, wegens herziening van de WOZ-waarde, de aanslagen verminderd tot op een gezamenlijk bedrag van f. 6.675.547.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op vraag of de onderhavige belastingaanslagen rechtsgeldig tot stand zijn gekomen vanwege de aan de Verordening verleende terugwerkende kracht tot 1 januari 1997.
3.2. De belanghebbende is van mening dat in de gemeente Eemsmond op 1 januari 1997 geen rechtsgeldige verordening voor de heffing en inning van onroerende-zaakbelastingen van kracht was, zodat geen belastingschuld kon ontstaan.
3.3. De heffingsambtenaar verdedigt dat de belastingaanslagen rechtmatig zijn opgelegd.
3.4. Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. In artikel XI van de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken (Wet van 20 december 1996, Staatsblad 1996, 653, uitgegeven op 23 december 1996) is het volgende bepaald:
"1. Indien één of meer bepalingen van een belastingverordening van een gemeente of een waterschap niet in overeenstemming zijn met de ingevolge deze wet gewijzigde Gemeentewet, Waterschapswet en Wet waardering onroerende zaken blijven die bepalingen met ingang van 1 januari 1997 buiten toepassing en gelden van rechtswege de voorschriften van de ingevolge deze wet gewijzigde Gemeentewet, Waterschapswet en Wet waardering onroerende zaken.
2. Bepalingen van een belastingverordening als bedoeld in het eerste lid worden vóór 1 april 1997 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1997 aangepast aan de ingevolge deze wet gewijzigde Gemeentewet, Waterschapswet en Wet waardering onroerende zaken."
4.2. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 1996-1997, 25037, nr. 3) wordt het evenvermelde artikel XI als volgt toegelicht:
"In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor belastingverordeningen van de gemeenten en de waterschappen. Het overgangsrecht voorziet in een wettelijke procedure voor het geval gemeenten en waterschappen op een zeer laat tijdstip in 1996 of eerst in de loop van 1997 hun belastingverordeningen kunnen aanpassen aan het nieuwe regime zoals dat tot stand is gekomen na de inwerkingtreding van de onderhavige Aanpassingswet Wet WOZ.
Aanpassing van de belastingverordeningen behoort normaliter te geschieden vóór de aanvang van het tijdvak waarvoor deze voorschriften moeten gaan gelden. Om te voorkomen dat gemeenten en waterschappen als gevolg van het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige wet in de problemen zouden komen voor wat betreft de noodzakelijke aanpassingen van hun belastingverordeningen, is in dit artikel bepaald dat de bepalingen van de belastingverordeningen die per 1 januari 1997 niet in overeenstemming zijn met de ingevolge de Aanpassingswet Wet WOZ gewijzigde Gemeentewet, Waterschapswet of Wet waardering onroerende zaken niet kunnen worden toegepast en van rechtswege worden vervangen door het geldende recht ingevolge de onderhavige wet.
Om te bewerkstelligen dat deze mogelijk onduidelijke situatie omtrent het geldende recht zo spoedig mogelijk wordt opgeheven, is bepaald dat gemeenten en waterschappen hun belastingverordening binnen drie maanden na de algemene inwerkingtreding van de onderhavige wet, derhalve vóór 1 april 1997, moeten aanpassen aan de nieuwe regelgeving en dat deze wijzigingen met terugwerkende kracht worden toegepast. (…)"
4.3. In artikel 13 van de Verordening is, voorzover thans van belang, het volgende bepaald:
"2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. (…)
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997."
4.4. Het hof overweegt dat in het onder 4.1 aangehaalde tweede lid van artikel XI is bepaald dat met de aanpassingswet strijdige bepalingen van een gemeenteverordening vóór 1 april 1997 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1997 moeten worden aangepast. Daarmee heeft de formele wetgever een wettelijk kader vastgesteld waarbinnen gemeentes expliciet een termijn is gegund hun belastingverordeningen aan te passen aan de per 1 januari 1997 van kracht geworden nieuwe waardegrondslag uit de Wet waardering onroerende zaken. De aanpassingswet is gepubliceerd in Staatsblad 1996, 653, dat op 23 december 1996 is uitgegeven. Naar het oordeel van het hof had het de belanghebbende derhalve op het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld bekend kunnen zijn dat de onderhavige Verordening met terugwerkende kracht zou kunnen worden aangepast. Voorts heeft de raad van de gemeente Eemsmond de Verordening op 13 maart 1997 vastgesteld, terwijl de bekendmaking van de Verordening op 20 maart 1997 heeft plaatsgevonden, zodat de Verordening op 28 maart 1997 in werking is getreden. Aldus heeft de gemeenteraad het tijdraam van artikel XI, tweede lid, gerespecteerd. Gelet op het dwingende karakter van artikel XI stond het de gemeenteraad daarbij niet vrij de Verordening anders dan met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1997 vast te stellen.
4.5. Het hof concludeert dat onder de omstandigheden zoals vermeld geen grond bestaat voor het oordeel dat de Verordening niet rechtmatig tot stand is gekomen. De heffingsambtenaar heeft derhalve de belastingschuld terecht geformaliseerd door de Verordening toe te passen. De belastingaanslagen zijn rechtsgeldig opgelegd.
5. De conclusie
Het gelijk is aan de zijde van de heffingsambtenaar. Het hof zal het beroep ongegrond verklaren.
6. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb
7. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 1 september 2005 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. F.J.W. Drion, raadsheer en mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door mr. Pruiksma in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.
Afschriften verzonden aan beide partijen op 7 september 2005