ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2097
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.S. Pruiksma
- F.J.W. Drion
- J.W. Keuning
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van belastingaanslagen onroerende-zaakbelastingen en terugwerkende kracht van de Verordening
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 1 september 2005, staat de rechtsgeldigheid van belastingaanslagen onroerende-zaakbelastingen centraal. De belanghebbende, X N.V., heeft bezwaar aangetekend tegen de belastingaanslagen die zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Eemsmond voor het jaar 1997. De heffingsambtenaar had de aanslagen opgelegd onder toepassing van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 1997, die met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997 van kracht zou zijn. De belanghebbende betwistte de rechtsgeldigheid van deze verordening en stelde dat er op 1 januari 1997 geen rechtsgeldige verordening van kracht was, waardoor er geen belastingschuld kon ontstaan.
Het hof heeft de procedure en de relevante feiten in detail besproken, waaronder de indiening van het bezwaarschrift, de hoorzittingen en de uiteindelijke uitspraak van de heffingsambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeenteraad van Eemsmond de Verordening op 13 maart 1997 heeft vastgesteld en deze op 20 maart 1997 heeft bekendgemaakt, waardoor de verordening op 28 maart 1997 in werking is getreden. Het hof concludeert dat de belanghebbende op het moment van ontstaan van de belastingschuld op de hoogte had kunnen zijn van de mogelijkheid dat de verordening met terugwerkende kracht zou worden aangepast.
De overwegingen van het hof zijn gebaseerd op de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken, die gemeenten de verplichting oplegt om hun belastingverordeningen aan te passen aan de nieuwe regelgeving. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de belastingaanslagen terecht heeft opgelegd en dat er geen grond is om te concluderen dat de Verordening niet rechtmatig tot stand is gekomen. De conclusie van het hof is dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is en dat de belastingaanslagen rechtsgeldig zijn opgelegd.