Arrest d.d. 26 augustus 2005
Rekestnummer 0500331
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
toevoeging,
hierna te noemen: [appellante],
procureur mr S.A. Roodhof,
advocaat mr P.A.Th. Kostwinder.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 2 augustus 2005 heeft de rechtbank te Assen het verzoek van [appellante] om ten aanzien van haar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2005, heeft [appellante] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar alsnog uit te spreken.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een fax-bericht van mr Kostwinder van 18 augustus 2005.
Ter zitting van 18 augustus 2005 is de zaak behandeld. De raadsman van [appellante] heeft de zaak toegelicht. [appellante] is gehoord.
De beoordeling
1. [appellante] woont ongeveer vier jaar samen met [partner van appellante]. Zij zijn niet gehuwd en zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan.
2. [partner van appellante] en [appellante] hebben zich, ieder voor zich, op 9 juni 2005 gewend tot de rechtbank te Assen met het verzoek ten aanzien van ieder van hen beiden de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3. Na een mondelinge behandeling op 26 juli 2005, heeft de rechtbank het verzoek van beiden bij (afzonderlijke) vonnissen van 2 augustus 2005 afgewezen.
4. Zowel [partner van appellante] als [appellante] heeft een (afzonderlijk) beroepschrift ingediend tegen het op zijn respectievelijk haar inleidend verzoek uitgesproken vonnis. Het beroepschrift van [partner van appellante] is ter griffie van het hof ingekomen op 10 augustus 2005. Het beroepschrift van [appellante] is ter griffie van het hof ingekomen op 11 augustus 2005.
5. Allereerst dient aan de orde te komen de vraag of [appellante] kan worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het -op haar verzoek- uitgesproken vonnis van 2 augustus 2005.
* met betrekking tot de vraag of sprake is van overschrijding van de beroepstermijn
6. Ingevolge het bepaalde in artikel 292 lid 2 Fw kan de schuldenaar tegen het uitspraak waarbij het verzoek tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen.
7. In aanmerking genomen dat het beroepen vonnis van de rechtbank -zoals blijkt uit het vonnis- in het openbaar is uitgesproken op 2 augustus 2005, was de laatste dag van de beroepstermijn woensdag 10 augustus 2005.
8. Een beroep als bedoeld in artikel 292 lid 2 Fw is slechts tijdig ingesteld wanneer het beroepschrift binnen de in die bepaling vermelde termijn ter griffie van het hof is ingediend en aldaar ontvangen.
9. Het beroepschrift van [appellante] is echter ingekomen ter griffie van het hof op 11 augustus 2005 en derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn als bedoeld in artikel 292 lid 2 Fw.
10. Indien en voorzover [appellante] ingang wil doen vinden dat het namens [partner van appellante] -tijdig- ingediende beroepschrift tevens moet worden aangemerkt als een namens haar ingediend beroepschrift, miskent [appellante] dat in de aanhef van het verzoekschrift van [partner van appellante] slechts hij als verzoeker wordt aangeduid en dat in punt 4 van het beroepschrift van [partner van appellante] slechts kenbaar wordt gemaakt dat ook namens de partner van [partner van appellante], [appellante], -en kennelijk bij afzonderlijk beroepschrift- hoger beroep is ingesteld. De in punt 4 van het beroepschrift gebezigde bewoordingen "Ook namens de partner is hoger beroep ingesteld bij verzoekschrift van gelijke datum. Beide verzoekschriften zijn inhoudelijk gelijkluidend" laten naar het oordeel van het hof geen andere uitleg toe.
* met betrekking tot de vraag of sprake is van ontvankelijkheid ondanks de overschrijding van de beroepstermijn
11. Bij de beoordeling van de vraag, of in de onderhavige zaak [appellante] -ondanks de omstandigheid dat ten tijde van het instellen van het hoger beroep de beroepstermijn reeds was verstreken- toch in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen, moet worden vooropgesteld dat volgens vaste rechtspraak in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep aanvangt en eindigt duidelijkheid dient te bestaan en dat derhalve aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden.
12. Een uitzondering op deze regel is echter gerechtvaardigd ingeval degene, die hoger beroep instelt, tengevolge van een door (de griffie van) de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechtbank een vonnis had gewezen en het vonnis hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas kort voor dan wel eerst na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep is toegezonden of verstrekt.
13. Niet is gesteld of gebleken dat [appellante] niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechtbank op 2 augustus 2005 vonnis had gewezen. Derhalve is in dit geval het maken van een uitzondering op de regel dat aan een beroepstermijn strikt de hand moet worden gehouden, niet gerechtvaardigd.
14. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die het maken van een uitzondering op bedoelde regel rechtvaardigen.
15. De omstandigheid dat het hof, gezien het -onder punt 4 gestelde in het- beroepschrift van [partner van appellante], binnen de beroepstermijn heeft geweten althans heeft kunnen weten dat door [appellante] eveneens en op gelijkluidende gronden hoger beroep is althans zou worden ingesteld tegen het op haar inleidend verzoek uitgesproken vonnis van 2 augustus 2005, is daarvoor onvoldoende. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 aangegeven is enkel sprake van een -tijdig- ingesteld hoger beroep wanneer het beroepschrift binnen de gestelde beroepstermijn ter griffie van het hof is ingediend en aldaar ontvangen. Een (voor)aankondiging tot het instellen van hoger beroep binnen de termijn (gevolgd door een -ten spoedigste- indiening van het beroepschrift, alsdan buiten de termijn) is daarvoor niet voldoende. Het beroepschrift van [appellante] is eerst op 11 augustus 2005 ter griffie van het hof ontvangen en daarmee ingediend buiten de geldende termijn van hoger beroep.
16. Het hof zal verder de door [appellante] opgeworpen kwestie of van de zijde van de griffie van het hof mededelingen zijn gedaan met betrekking tot de al dan niet tijdige ontvangst van het beroepschrift van [appellante] en/of de vraag of [appellante] (in het verlengde daarvan) al dan niet zou kunnen worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep, niet behandelen reeds om de reden dat door [appellante] aan dergelijke mededelingen geen aanspraken kunnen worden ontleend. De beslissing omtrent de (niet) tijdige indiening van een beroepschrift en in het verlengde daarvan omtrent de ontvankelijkheid van een ingesteld hoger beroep zijn immers beslissingen van de rechter, die daarbij beslist op de stukken van het geding en de behandeling ter zitting in hoger beroep.
17. Veronderstellerwijs uitgaande van de juistheid van de mededelingen dienaangaande van de raadsman ter zitting in hoger beroep, merkt het hof tot slot uitdrukkelijk op dat de omstandigheid dat het beroepschrift door de raadsman binnen de beroepstermijn aan de procureur van [appellante] per fax is verzonden, en wel zo tijdig dat de raadsman mocht verwachten dat het beroepschrift binnen de in artikel 292 lid 1 BW gestelde termijn van hoger beroep zou worden ontvangen en (per fax) bij het hof zou worden ingediend, evenmin een uitzondering als bedoeld in rechtsoverweging 12 rechtvaardigt.
* de conclusie
18. Het vorenstaande brengt mede dat [appellante] niet kan worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 2 augustus 2005 van de rechtbank te Assen.
19. Naar het oordeel van het hof dient te worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen van 2 augustus 2005.
Aldus gewezen door mrs Boon, voorzitter, Bloem en Postma, raden, en uitgesproken door mr Melssen, raadsheer, lid van een enkelvoudige kamer in tegenwoordigheid van mevrouw Bons als griffier, ter bijzondere openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 26 augustus 2005.