Arrest d.d. 24 augustus 2005
Rolnummer 0300368
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: geopposeerde in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr P. van der Sluis,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: opposant in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr P.R. van den Elst.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 6 april 2004 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het genoemde tussenarrest heeft [appellant] een akte genomen, waarop [geïntimeerde] met een antwoordakte heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij het genoemde tussenarrest is [appellant] opgedragen het in r.o. 12 van dat arrest genoemde bedrag van ƒ 13.395,--, inclusief BTW ter zake van werkzaamheden aan de bovenwoning, waarvan [geïntimeerde] een bedrag van ƒ 1.921,25, inclusief BTW heeft erkend verschuldigd te zijn ter zake van werkzaamheden aan de badkamer in de bovenwoning, te specificeren.
2. Bij genoemde akte heeft [appellant] bedoeld bedrag van ƒ 13.395,-- gespecificeerd onder de na te noemen kopjes met onderscheiden subtotalen als daarbij tussen haakjes vermeld:
(1) 'electrotechnische installaties' (met een subtotaal van ƒ 3.883,14, exclusief BTW);
(2) 'plaatsen en ommetselen douchebak' (met een subtotaal van ƒ 712,05, exclusief BTW);
(3) 'aanleg riolering en waterleidingen' (met een subtotaal van ƒ 1.256.85, exclusief BTW);
(4) 'plaatsing cv-ketel en afkoppelen radiatoren ten behoeve van stukadoor' (met een subtotaal van ƒ 3.747,15, exclusief BTW);
(5) 'plaatsing sanitair' (met een subtotaal van ƒ 1.657,20 (zijnde ƒ 1.237,20 plus ƒ 420,--, exclusief BTW));
(6) 'plaatsen thermostaat' (met een subtotaal van ƒ 144,50, exclusief BTW).
3. Bij antwoordakte handhaaft [geïntimeerde] zijn stelling dat de door [appellant] aan de bovenwoning verrichte werkzaamheden (grotendeels) zijn verricht zonder dat hij daartoe opdracht heeft gegeven. Gelet op de aard en omvang van bedoelde werkzaamheden en gelet op het stilzwijgen van [geïntimeerde] ten tijde van het in zijn aanwezigheid uitvoeren van die werkzaamheden, acht het hof die stelling zodanig ongeloofwaardig, dat het hof daaraan voorbij zal zijn. Het hof zal hier zonodig bij de afzonderlijke posten op terugkomen.
Met betrekking tot de post 'electrotechnische installaties':
4. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellant] de werkzaamheden ter zake van deze post niet heeft verricht. Hij voert daartoe aan: 'Bij gebrek aan wetenschap kan [geïntimeerde] dit (...) niet meer controleren. Immers het betreft gepretendeerde werkzaamheden welke rond 1997 zouden hebben plaatsgevonden.' Aangezien niet gesteld of gebleken is dat [appellant] niet tijdig heeft gefactureerd, kan het door [geïntimeerde] aangevoerde tijdsverloop naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een voldoende gemotiveerde betwisting van de onderhavige post, welke [appellant] nog nader heeft gespecificeerd. Deze post is derhalve toewijsbaar.
Met betrekking tot de post 'plaatsen en ommetselen douchebak':
5. [appellant] heeft deze post eveneens nader gespecificeerd. [geïntimeerde] heeft zijn in r.o. 3 weergegeven en door het hof verworpen stelling specifiek ten aanzien van deze post nogmaals opgeworpen. Het hof gaat daaraan dan ook voorbij, waarvoor te meer reden is, nu niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] [appellant] ooit heeft uitgenodigd om bedoelde douchebak te verwijderen als zijnde ongevraagd geplaatst. Ook deze post kan worden toegewezen.
Met betrekking tot de post 'aanleg riolering en waterleidingen':
6. [appellant] heeft ook deze post nader gespecificeerd. [geïntimeerde] heeft zijn in r.o. 3 weergegeven en door het hof verworpen stelling ook ten aanzien van de onderhavige post herhaald. Het hof gaat ook aan de specifiek met betrekking tot de onderhavige post herhaalde stelling voorbij, nu niet voldoende gemotiveerd is gesteld of anderszins gebleken dat voor de aanleg van de riolering en van de waterleidingen geen noodzaak bestond. De post is toewijsbaar
Met betrekking tot de post 'plaatsing cv-ketel en afkoppelen radiatoren ten behoeve van stukadoor', alsmede met betrekking tot de post 'plaatsen thermostaat':
7. Evenals de voorgaande posten heeft [appellant] ook deze post gespecificeerd. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat partijen zijn overeengekomen dat de plaatsing van twee ketels in plaats van één ketel geen extra kosten voor hem met zich mee zou brengen. De rechtbank heeft deze afspraak in r.o. 6 van het vonnis van 12 september 2001 als vaststaand feit aangemerkt. [appellant] heeft hiertegen niet gegriefd, zodat het hof hiervan ook zal uitgaan. Nu [geïntimeerde] evenwel niet heeft aangegeven, in hoeverre [appellant] hem in strijd met bedoelde afspraak meer in rekening heeft gebracht, moet het hof aan het door [geïntimeerde] op die afspraak gedane beroep voorbijgaan.
Met betrekking tot de post 'plaatsing sanitair':
8. Ook deze post heeft [appellant] gespecificeerd. [appellant] vermeldt in de toelichting erop dat [geïntimeerde] een wandcloset in plaats van een standaardcloset geplaatst wilde zien, en dat zulks tot extra kosten aanleiding heeft gegeven. [geïntimeerde], die niet heeft betwist dat een wandcloset is geplaatst, herhaalt ook ten aanzien van deze post zijn in r.o. 3 weergegeven en door het hof verworpen stelling. [geïntimeerde] heeft evenwel niet betwist opdracht te hebben gegeven tot plaatsing van een closet en evenmin is gesteld of gebleken dat hij [appellant] heeft uitgenodigd het geplaatste wandcloset door een standaardcloset te vervangen, zodat het hof ook in dit opzicht aan bedoelde stelling voorbijgaat.
9. De grieven 2, 3, 7 en 8 treffen eveneens doel.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten:
10. Aangezien grief 9 de toewijsbaarheid van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten aan de orde stelt, zal het hof ambtshalve de grondslag van de vordering van [appellant] op dit punt onderzoeken.
11. Het hof is van oordeel dat uit de stellingen van [appellant] - zo zij in rechte zouden komen vast te staan - niet de conclusie kan worden getrokken dat andere kosten zijn gemaakt dan die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak zijn gemaakt, zodat de vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiser in conventie op dit punt niet toewijsbaar is.
12. Grief 9 faalt derhalve.
13. Hetgeen [geïntimeerde] onder nr. 14 van de antwoordakte heeft aangevoerd, miskent dat het in r.o. 4 tot en met 7 overwogene in het eerder genoemde tussenarrest een bindende eindbeslissing behelst met betrekking tot de vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiseres in conventie, voor wat betreft het daarin begrepen bedrag van ƒ 4.161,18, inclusief BTW, wegens meerwerk ter zake van de toiletten, alsmede de aansluitpunten en stopcontacten.
14. Nu [geïntimeerde] bij antwoordakte niet heeft aangegeven op welke post van de specificatie van [appellant] zijn stelling dat partijen zouden zijn overeenkomen dat [appellant] de werkzaamheden aan de electriciteit voor een bedrag van ƒ 2.000,--, exclusief BTW, zou verrichten, betrekking heeft, zal het hof deze stelling verder niet behandelen.
15. Het hof constateert dat [appellant] niet heeft gegriefd tegen haar bij het bestreden vonnis van 23 april 2003 uitgesproken veroordeling in reconventie tot betaling van een bedrag van Euro 453,78, inclusief BTW, zodat de bestreden vonnissen, voor zover zij de vordering van [geïntimeerde] in reconventie betreffen in stand zouden kunnen blijven. Niettemin zal het hof om proceseconomische redenen bedoeld vonnis ook in zoverre vernietigen en opnieuw recht doen. Een en ander geldt evenzo ten aanzien van de bij het bestreden vonnis afgewezen, door [appellant] in conventie gevorderde opslagrente.
De slotsom
16. Het verstekvonnis van 11 november 1998 met uitzondering van de daarbij uitgesproken kostenveroordeling, alsmede de vonnissen van 12 september 2001 en 23 april 2003 waarvan beroep dienen te worden vernietigd. [geïntimeerde] moet als oorspronkelijk gedaagde in conventie worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 37.475,60 (zijnde ƒ 35.124,65, inclusief BTW, aan gevorderde hoofdsom en ƒ 2.350,95 aan gevorderde wettelijke rente tot 13 oktober 1998) oftewel Euro 17.005,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 1998 over een bedrag van ƒ 35.124, 65 oftewel over een bedrag van Euro 15.938,87 tot de dag der algehele voldoening. [appellant] zal als oorspronkelijk verweerder in reconventie worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van Euro 453,78, inclusief BTW. Het anders of meer gevorderde zal worden afgewezen.
17. [geïntimeerde] moet als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, alsmede in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld. Eerst bedoelde kosten zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de rechtbanken, zoals dat tot 1 november 2004 heeft gegolden (tarief II, 3,5 pt. à Euro 390,--). Laatst bedoelde kosten zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven, zoals dat sedert 1 november 2004 geldt (tarief II; 3 pt. à Euro 894,--). Grief 10 slaagt derhalve in zoverre. Voor het slagen van deze grief ten aanzien van de kosten van het geding in reeconventie ziet het hof geen grond. De kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie zullen derhalve worden gecompenseerd.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het verstekvonnis van 11 november 1998 met uitzondering van de daarbij uitgesproken kostenveroordeling, alsmede de vonnissen van 12 september 2001 en 23 april 2003 waarvan beroep;
en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van Euro 17.005,69, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van Euro 15.938,87 vanaf 13 oktober 1998 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] tot betaling van een bedrag van Euro 453,78, inclusief BTW;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak:
in eerste aanleg op Euro 342,31 aan verschotten en Euro 1.365,-- aan salaris voor de procureur;
in hoger beroep op Euro 396,20 aan verschotten en Euro 2.682,-- aan salaris voor de procureur;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie;
verklaart de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mrs Meijeringh, voorzitter, Zuidema en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 24 augustus 2005.