ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1378

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 04-01402
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Dijkstra
  • Poelman
  • Weenink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van de betrokkene wegens het niet stellen van zekerheid in een WAHV-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 september 2004. De betrokkene, vertegenwoordigd door een professionele rechtsbijstandverlener, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep wegens het niet tijdig stellen van zekerheid voor de betaling van een administratieve sanctie. De kantonrechter had in zijn beslissing geoordeeld dat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid had gesteld en het verzoek tot matiging van de zekerheidstelling had afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de betrokkene geen relevante financiële gegevens tijdig had overgelegd, waardoor de kantonrechter niet in staat was om een weloverwogen beslissing te nemen over de financiële draagkracht van de betrokkene. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bevestigd, waarbij het heeft overwogen dat de betrokkene, ondanks de gelegenheid daartoe, niet aan de vereiste zekerheidstelling heeft voldaan. De beslissing van de kantonrechter is niet onbegrijpelijk, gezien de geringe omvang van de vereiste zekerheidstelling van 28 euro. Het hof heeft het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten afgewezen. De uitspraak is gedaan door de rechters Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van griffier mr. Hiemstra.

Uitspraak

WAHV 04/01402
27 april 2005
CJIB 09050925045
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage
van 13 september 2004
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [adres],
voor wie als gemachtigde optreedt mr.drs. M.J.G. Schroeder, wonende te Rotterdam.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft - nadat het hof de zaak had teruggewezen - het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in art. 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek tot matiging van de zekerheidstelling heeft afgewezen. De betrokkene heeft zijns inziens in het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie concrete informatie gegeven omtrent de financiële situatie van de betrokkene. De kantonrechter heeft niet verzocht om overlegging van nader aangeduide stukken. Na de tussenbeslissing van de kantonrechter van 22 juni 2004 heeft de gemachtigde van de betrokkene een schrijven van 3 juli 2004 in het geding gebracht, waarin onder verwijzing naar een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam van 4 juni 2004 is gesteld dat de betrokkene thans en op afzienbare termijn financieel niet in staat kan worden geacht aan zijn verplichtingen te voldoen, zodat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het niet stellen van zekerheid achterwege dient te blijven.
3.2. Uit het dossier blijkt het volgende.
Nadat het hof de zaak heeft teruggewezen heeft de griffier van de rechtbank uitvoering gegeven aan het bepaalde in het arrest van het hof van 7 april 2004. Aan de gemachtigde van de betrokkene is bij brief van 20 april 2004 meegedeeld dat het beroep zal worden behandeld ter zitting van de kantonrechter van 22 juni 2004, waarbij is aangegeven dat allereerst het verzoek om matiging van de zekerheidstelling zal worden behandeld, dat bij een eventuele nihilstelling het beroepschrift aansluitend inhoudelijk zal worden behandeld en dat, mocht de kantonrechter zekerheidstelling vereisen, de betrokkene daartoe een nadere termijn zal worden gegeven.
De betrokkene is ter zitting van de kantonrechter van 22 juni 2004 niet verschenen. De zaak is behandeld en de kantonrechter heeft zijn beslissing gegeven, inhoudende dat het verzoek om matiging van de zekerheidstelling wordt afgewezen, dat de betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld binnen 30 dagen na verzending van zijn beslissing alsnog zekerheid te stellen en dat de zaak wordt verwezen naar de zitting van 13 september 2004 voor inhoudelijke behandeling.
Op 2 juli 2004 is aan de gemachtigde van de betrokkene "een proces-verbaal van aanhouding" gezonden en is de gemachtigde medegedeeld dat het beroep is aangehouden tot de zitting van 13 september 2004.
De gemachtigde van de betrokkene heeft hierop een schrijven van 3 juli 2004 in het geding gebracht (ontvangen op 6 juli 2004), waarin onder verwijzing naar een bijgevoegde beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam van
4 juni 2004 is gesteld dat de betrokkene thans en op afzienbare termijn financieel niet in staat kan worden geacht aan zijn verplichtingen te voldoen, zodat niettegenstaande de tussenbeslissing van 22 juni 2004 niet-ontvankelijkverklaring op grond van het niet stellen van zekerheid achterwege dient te blijven.
Aan de gemachtigde van de betrokkene is bij brief van 7 juli 2004 meegedeeld dat het beroep zal worden behandeld ter zitting van de kantonrechter van
13 september 2004.
Ter zitting van 13 september 2004 is het beroep behandeld. De betrokkene is niet verschenen. Bij beslissing van dezelfde datum heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet stellen van zekerheid.
3.3. In deze zaak is de betrokkene bijgestaan door een gemachtigde die, naar het hof bekend is, in WAHV-zaken als professionele rechtsbijstandverlener optreedt. Noch de betrokkene, noch diens gemachtigde is verschenen op de zitting van de kantonrechter van 22 juni 2004. Evenmin zijn voorafgaand aan die zitting nadere stukken overgelegd met betrekking tot de financiële omstandigheden van de betrokkene. Wel is ná de zitting van 22 juni 2004 door de gemachtigde van de betrokkene alsnog overgelegd een de betrokkene betreffende beslissing ingevolge art. 28 WAHV van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2004. Daarin is overwogen: "Het staat vast dat betrokkene thans niet en evenmin op afzienbare termijn financieel in staat kan worden geacht aan zijn verplichtingen te voldoen" en daarin is beslist dat een viertal vorderingen om het dwangmiddel gijzeling toe te passen is afgewezen. Voornoemde beslissing is blijkens een daarop gestelde aantekening reeds op 8 juni 2004 verzonden, zodat het stuk desgewenst reeds voor de zitting van 22 juni 2004 ingebracht had kunnen worden.
3.4. Reeds van een niet-professionele procesdeelnemer mag worden verwacht dat hij - uiterlijk - bij gelegenheid van de zitting de rechter voorziet van de voor diens beslissing omtrent de financiële draagkracht relevante gegevens. Nu dit door de gemachtigde van de betrokkene, een professionele rechtsbijstandverlener, is verzuimd en de bij de brief van 3 juli 2004 aangedragen gegevens geen feiten of omstandigheden bevatten die pas na de beslissing van de kantonrechter van
22 juni 2004 zijn opgetreden, konden deze reeds om die reden niet leiden tot een heroverweging van de beslissing van de kantonrechter. Het hof zal dan ook de tussenbeslissing van de kantonrechter beoordelen op grond van de hem ten tijde van de beslissing bekend zijnde gegevens.
3.5. De kantonrechter heeft in zijn beslissing van 22 juni 2004 gerespondeerd op de stellingen van de betrokkene dat hij niet in staat is zekerheid te stellen en heeft overwogen dat de betrokkene geen concrete informatie heeft verstrekt omtrent zijn financiële positie, zodat er geen aanleiding is om over te gaan tot matiging van de zekerheidstelling. Mede in aanmerking genomen de geringe omvang (28,- euro) van de vereiste zekerheidstelling is de beslissing van de kantonrechter niet onbegrijpelijk. Aangezien de betrokkene, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet aan de vereiste zekerheidstelling heeft voldaan, heeft de kantonrechter de betrokkene terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.6. De beslissing waarvan beroep zal worden bevestigd. Voor een vergoeding van proceskosten is geen reden.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.