Parketnummer: 24-002043-04
Arrest van 24 mei 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Groningen van 25 november 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1954] te [geboorteplaats],
zonder bekende woonplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Overijssel, PIV HvB Zwolle te Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft aan de verdachte een maatregel opgelegd en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof neemt uit het vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal vorderde voorts algehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Bewezenverklaring
zij op 7 juli 2004 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [adres] heeft weggenomen sieraden (waaronder ringen en kettingen), toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voormelde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan haar mededaders de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat twee van verdachtes mededaders in de avond, en voorzien van een pruik en/of schmink, bij de woning van die [slachtoffer 1] hebben aangebeld en die [slachtoffer 1], direct na het openen van de voordeur, met een chemische substantie in de ogen, althans in het gezicht hebben gespoten en vervolgens een klap en een duw hebben gegeven tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] met zijn hoofd tegen de muur is gevallen en
- die [slachtoffer 1] stevig vast hebben gepakt en
- de handen van die [slachtoffer 1] met tape vast hebben gemaakt en
- die [slachtoffer 1] hebben gedwongen de in de woning aanwezige kluis te openen en
- aldus voor die [slachtoffer 1] een zeer stressvolle en bedreigende situatie hebben doen ontstaan, welk feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heter daad aan andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan. Het hof heeft voorts gelet op de persoon van verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
De verdachte heeft samen met haar mededaders een plan beraamd om het zestigjarige slachtoffer [slachtoffer 1], van wie bij verdachte en haar mededaders bekend was dat hij met hartproblemen kampte, in zijn huis te beroven. Men ging er bij het plannen van dit misdrijf vanuit dat het slachtoffer geen aangifte zou doen, omdat men wist dat het slachtoffer in zijn woning een wietplantage onderhield. Verdachte heeft aan de voorbereidingen van het onderhavige feit en aan de uitvoering ervan een substantiële bijdrage geleverd. Ze nam immers deel aan voorafgaande besprekingen, ze hielp twee van haar mededaders met hun vermomming en ze bracht deze beide mededaders naar de woning van het slachtoffer. Na het feit heeft ze meegedeeld in de opbrengst.
Verdachtes mededaders zijn, direct nadat het slachtoffer de deur van zijn woning op het aanbellen van verdachtes mededaders had geopend, op gewelddadige wijze die woning binnen gegaan. Daarbij werd het slachtoffer door zijn belagers met een traanverwekkende stof bespoten, geslagen, geduwd en vastgepakt. Vervolgens werden de handen van het slachtoffer, die door een val tegen een muur een bloedende hoofdwond had opgelopen, door zijn belagers aan elkaar getapet. Ten slotte dwongen verdachtes mededaders het slachtoffer de zich in zijn woning bevindende kluis te openen.
Op enig moment is de spanning tijdens deze evident stressvolle gebeurtenis voor het slachtoffer teveel geworden. Hij werd onwel en zakte in een stoel onderuit. Een van verdachtes mededaders stelt toen nog even naar medicijnen te hebben gezocht, maar na korte tijd gaf het slachtoffer geen teken van leven meer. Verdachtes mededaders hebben hierna de woning van het slachtoffer verlaten, het slachtoffer met aan elkaar getapete handen achterlatend. Verdachtes mededaders hebben verklaard, nog wel te hebben gedacht aan de mogelijkheid van het bellen van een ambulance, maar dit hebben ze uiteindelijk toch nagelaten. Nadat haar mededaders aan haar bekend hadden gemaakt dat het slachtoffer "een attack" had gehad, heeft ook zij nagelaten voor het slachtoffer hulp in te roepen.
Naast de omstandigheid dat het plegen van een overval als hiervoor omschreven een zeer ernstig delict is, rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat zij voor het slachtoffer op geen enkele wijze een hulpdienst heeft ingeschakeld. Verdachte heeft aangetoond geen respect te hebben voor het menselijk leven.
De onverwachte en gewelddadige dood van het slachtoffer laat diepe sporen na in het leven van de nabestaanden en andere mensen in de nabijheid van het slachtoffer. Door het handelen van verdachte is de samenleving ernstig geschokt. Dit handelen draagt er bovendien toe bij dat de reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
Blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 4 maart 2005 is verdachte eerder veroordeeld ter zake van misdrijven, maar nog niet eerder wegens geweldsdelicten
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
In eerste aanleg werd de vordering van de familie [van slachtoffer 1], vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], in haar geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering in hoger beroep voort.
Tegenover de met bewijsstukken gestaafde vordering van de benadeelde partij is van de zijde van verdachte aangevoerd, dat verdachte niet voor de begrafeniskosten etc. t.b.v. het slachtoffer behoeft op te draaien omdat zij niet degene is geweest die verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van het slachtoffer. Ook stelt de raadsman dat, nu deze kosten sowieso ooit bij het intreden van de dood gemaakt moeten worden en het slachtoffer er voor gekozen heeft zich niet te verzekeren tegen deze kosten en er dus rekening mee (heeft) gehouden dat de kosten uit zijn nalatenschap zouden kunnen worden voldaan, er geen causaal verband is tussen het ten laste gelegde feit en de opgevoerde schade. Bovendien vallen de kosten van graveren van de grafsteen niet onder de kosten van lijkbezorging als bedoeld in art. 6:108 BW. Ten slotte blijkt volgens de raadsman uit de stukken niet te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, terwijl uit de voegingspapieren volgens de raadsman niet duidelijk blijkt namens wie de benadeelde handelt.
Het hof overweegt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij als volgt.
Op het 'Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk aangegeven dat als vertegenwoordiger van de familie [van slachtoffer 1] de zoon van het slachtoffer, [vertegenwoordiger], wonende te [adres], zich als benadeelde partij in het strafproces voegt. Nu niet blijkt van eventueel andere gerechtigden in de nalatenschap van het slachtoffer, terwijl de ter onderbouwing van de vordering bijgevoegde nota's zijn voorzien van een soortgelijke tenaamstelling, acht het hof [vertegenwoordiger] bevoegd zich als vertegenwoordiger van de familie, zijnde de kennelijke erven van het slachtoffer als benadeelde in het strafproces te voegen.
Gelet op voormelde bewezenverklaring houdt het hof verdachte, evenals haar mededaders, veranwoordelijk voor de dood van het slachtoffer.
De omstandigheid dat het slachtoffer zich tegen de kosten van lijkbezorging niet zou hebben verzekerd maakt niet, dat in de onderhavige situatie verdachte voor deze kosten niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Verdachte heeft door het als voormeld bewezen verklaarde feit deze schade doen ontstaan en zij is er met haar mededaders dan ook ten volle voor verantwoordelijk.
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad (o.m. HR 17-02-1998, NJ 1998, 449 en HR 26-10-2004, NJ 2004, 689) kunnen de kosten voor (het graveren van) een grafsteen worden aangemerkt als schade in de onderhavige zin. Vergoeding van die kosten komt ook voor rekening van verdachte en haar mededaders.
De vordering kan naar het oordeel van het hof derhalve worden toegewezen in voege als na te melden, met veroordeling van verdachte als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de benadeelde partij.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van sieraden en horloges van [verdachte];
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, de familie [van slachtoffer 1], vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], [adres], tot een bedrag van vijfduizend achthonderddrieënvijftig euro en drieëntachtig cent;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfduizend achthonderddrieënvijftig euro en drieëntachtig cent ten behoeve van de familie [van slachtoffer 1], vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], [adres];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdzeventien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Van der Meer, voorzitter, prof. mr. Aardema en
mr. Zwinkels, in tegenwoordigheid van mr. Meester als griffier, zijnde mr. Zwinkels voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.