4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Wet wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2. Op de directeur rust – bij betwisting – de last aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 1999 – met inachtneming van de Wet – niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst de directeur onder meer naar het op 27 oktober 2004 door mevrouw D, gediplomeerd WOZ-taxateur o.z. en beëdigd makelaar o.z. (: de taxateur), opgemaakte taxatierapport. In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaak bepaald op een bedrag van € 287.537,--.
4.3. De onroerende zaak is blijkens het taxatierapport getaxeerd aan de hand van een methode van kapitalisatie van de bruto huur, zoals genoemd in artikel 4 eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. Verder heeft de taxateur bij de waardebepaling de zogenaamde ITZA-methode (In Terms of Zone A) gehanteerd. Bij deze methode wordt een kwalitatieve oppervlakte bepaald per dieptezone, die steeds gerelateerd is aan de eerste zone. Van de zijde van de belanghebbende is het gebruik van genoemde methoden niet bestreden. Het gerechtshof komt de hantering van deze methoden ook niet onjuist voor.
4.4. Ter zitting is naar voren gekomen dat de in het taxatierapport gehanteerde kapitalisatiefactor van 12,5 tussen partijen niet in geschil is. Het gerechtshof ziet derhalve geen reden om nader in te gaan op de onderbouwing van deze kapitalisatiefactor door de taxateur.
4.5. Namens de belanghebbende is gesteld dat de taxateur is uitgegaan van een te hoge primaire huurprijs. Bij de bepaling van de primaire huurprijs dient namelijk ook rekening te worden gehouden met de voor de onderhavige onroerende zaak gerealiseerde huurprijs ad € 220,99 m², aldus de belanghebbende. In het taxatierapport is de gehanteerde primaire huurprijs van € 302,68 per m² onderbouwd aan de hand van een viertal aan de a-straat te L gelegen vergelijkingsobjecten. Met name de voor de a-straat 90 en 95 gerealiseerde primaire huurprijzen (overeengekomen respectievelijk in januari 1999 en in juni 1998) vormen naar het oordeel van het gerechtshof een goede afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 1999. De voor de onderhavige onroerende zaak gerealiseerde huurprijs (zie punt 2.3) heeft de taxateur naar het oordeel van het gerechtshof bij de waardevaststelling buiten beschouwing mogen laten, nu deze op 1 mei 1995 overeengekomen huurprijs zich buiten de bandbreedte van de voor de vier door de taxateur opgevoerde vergelijkingspercelen gerealiseerde huurprijzen bevindt. Met name gelet op de voor de a-straat 90 en 95 ten tijde van de waardepeildatum gerealiseerde primaire huurprijzen, acht het gerechtshof aannemelijk dat de taxateur de door haar voor de onderhavige onroerende zaak gehanteerde primaire huurprijs niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Namens de belanghebbende is - naar volgt uit de bij de op 28 februari 2005 ingekomen brief gevoegde brief van makelaardij F - nog gesteld dat de onroerende zaak in februari 2005 reeds geruime tijd te huur is aangeboden voor een - in 1999 en februari 2005 - marktconforme huurprijs van € 1.650,-- per maand, doch dat een nieuwe huurder zich tot op 25 februari 2005 niet heeft aangediend. Deze stelling heeft de belanghebbende naar het oordeel van het gerechtshof tevergeefs opgeworpen, omdat de waarde dient te worden bepaald op basis van de marktomstandigheden op of omstreeks 1 januari 1999.
4.6. Gelet op de door de taxateur toegepast ITZA-methode en de daarbij door haar - niet door de belanghebbende bestreden - toegepaste zonering, acht het gerechtshof aannemelijk dat de taxateur genoegzaam rekening heeft gehouden met de onderhoudstoestand van de secundaire ruimten en dat zij de garage niet tot een te hoog bedrag in aanmerking heeft genomen. Verder acht het gerechtshof aannemelijk dat een eventueel waardedrukkend invloed ten gevolge van de medio de jaren '90 gewijzigde passantenstroom in de door de taxateur getaxeerde waarde is verdisconteerd, nu de taxateur deze waarde heeft onderbouwd aan de hand van vergelijkingsobjecten die in de directe nabijheid van de onderhavige onroerende zaak zijn gelegen.
4.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gerechtshof de directeur - gelet op het goed onderbouwde taxatierapport - geslaagd acht in de op hem rustende bewijslast. Het gerechtshof zal de waarde van de onroerende zaak - conform het standpunt van de directeur - vaststellen op een bedrag van € 287.537,--.