Parketnummer: 24-000865-04
Arrest van 8 augustus 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Groningen van 28 juni 2004 in de strafzaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, advocaat te Drachten.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij vonnis ter zake van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van poging tot doodslag (onder 1) en poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd (onder 2) veroordeeld tot een straf, beslist op de vorderingen van benadeelde partijen en tevens schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft verklaard, geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de beslissing van de rechtbank ter zake van het onder 3 ten laste gelegde. Het hof zal het hoger beroep aldus beperkt opvatten.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van het ten laste gelegde onder 1 en 2 wordt - als voor dit hoger beroep van belang - geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte veroordeelt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest, ter zake van poging tot moord (onder 1) en poging tot doodslag, meermalen gepleegd (onder 2). Voorts achtte zij de vorderingen van benadeelde partijen toewijsbaar tot de door de rechtbank toegekende bedragen. Tevens heeft de advocaat-generaal de onttrekking aan het verkeer gevorderd van het inbeslaggenomen mes en de teruggave aan de verdachte van de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1:
poging tot doodslag
feit 2:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
Strafbaarheid
Van de zijde van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte handelde uit noodweer, dan wel dat er sprake was van noodweerexces.
De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat, uitgaande van de lezing van de feiten zoals aangegeven door zijn cliënt - namelijk dat hij eerst met het mes is gaan steken toen hij op de grond lag en aangevallen werd door de drie aangevers - er sprake is van handelen uit noodweer.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat - zelfs indien de lezing van de feiten zoals door cliënt is aangegeven niet gevolgd wordt - hem een beroep op noodweer toekomt ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde. Volgens de raadsman kon niet van zijn cliënt worden gevergd dat hij zich - in de situatie waarin hij zich toen bevond - niet zou (mogen) verdedigen tegen het excessieve geweld dat op hem werd uitgeoefend.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het proces-verbaal van de politie Groningen, nr. PLO14A/03-008936, (steekincident café "De Badde"), d.d. 12 januari 2004, blijkt dat onderzoek is gedaan naar de feiten waarvan verdachte is beschuldigd en dat in dat kader drie aangiften (van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) zijn opgenomen en zestien getuigen zijn gehoord. Tijdens de behandeling van de zaak van verdachte in hoger beroep heeft de rechter-commissaris te Groningen - op verzoek van de verdediging - van vijf van die al door de politie gehoorde getuigen opnieuw een verklaring opgenomen.
Op grond van alle het hof ter beschikking staande verklaringen, de verklaringen van verdachte daaronder begrepen, gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken in de nacht van 12 op 13 december 2003.
Op 12 december 2003 heeft verdachte vanaf ongeveer 16.00 tot ongeveer 23.30 uur, met een onderbreking, verbleven in cafetaria Veronica. Vanaf 21.30 uur heeft hij aldaar 8 tot 10 flesjes bier gedronken. Op 12 december 2003 omstreeks middernacht arriveerde verdachte in café De Badde, is aan de bar gaan zitten en heeft er wat gedronken. Vervolgens ontstond er een woordenwisseling aan de bar tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] was samen met zijn vriendin in het café. Bij hen hadden zich in de loop van die avond [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gevoegd. De woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 1] ontaardde vervolgens in een vechtpartij (verklaringen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [getuige 4] en [getuige 5]). De barkeeper, [getuige 5], haalde het tweetal daarop uit elkaar en vroeg verdachte het café te verlaten. [getuige 5] heeft verdachte naar de uitgang gebracht. Tijdens die overbrenging riep verdachte: "[slachtoffer 1], je gaat eraan. Ik maak je dood" of " je gaat dood" (verklaringen [slachtoffer 1], [getuige 5],[getuige 6] en [getuige 7]). Terwijl [getuige 5] hem nog vast had, rukte verdachte zich los, rende op aangever [slachtoffer 1] af en stak [slachtoffer 1] met zijn mes in de borst (verklaringen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [getuige 8]).
Na deze messteek heeft aangever [slachtoffer 2] verdachte op de grond gegooid, richting de gokkast (verklaringen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]). Verdachte is toen, terwijl hij op de grond lag, door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geschopt (verklaringen [slachtoffer 2], [getuige 5] en [getuige 8]). Terwijl aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] nog in gevecht waren met verdachte heeft verdachte - naar eigen zeggen - zonder iets te kunnen zien zwaaiende en stekende bewegingen met zijn mes richting deze beide aangevers gemaakt, waarbij hij beiden in de benen heeft gestoken (verklaring [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [getuige 9]). Op een gegeven ogenblik heeft verdachte zich uit de voeten kunnen maken en is naar buiten gelopen. Daarna is hij die zelfde nacht nog aangehouden door de politie.
Voor de beoordeling van het noodweer-beroep van verdachte is voorts het volgende van belang.
Uit de verschillende verklaringen komt naar voren dat het optreden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] het onmiddellijke gevolg was van hetgeen er met [slachtoffer 1] was gebeurd. [Slachtoffer 2] verklaarde bij de politie (pagina 14 e.v. van het proces-verbaal) dat hij met eigen ogen heeft gezien dat [slachtoffer 1] met een mes in de borst werd gestoken. [Slachtoffer 3] verklaarde (pagina 12 e.v. van het proces-verbaal) het uithalen van verdachte naar de borstkas van [slachtoffer 1] te hebben gezien en heeft hij vervolgens bloed op diens T-shirt in de buurt van diens hartstreek gezien.
[Slachtoffer 2] beschrijft vervolgens wat er na het steken door verdachte gebeurde - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb hem toen beetgepakt en richting de gokkasten in de hoek gegooid. Ik heb toen geprobeerd het mes af te pakken, maar dat wou niet lukken. Ik probeerde het mes uit zijn hand te pakken en werd daarbij door hem geschopt. Ik heb ook teruggeschopt. Ik voelde toen al dat ik geraakt werd in mijn been en ben weggelopen. Ik zag dat [slachtoffer 3] ook nog probeerde om het mes af te pakken. Hij deed precies hetzelfde als ik en hij probeerde ook het mes af te pakken.
[Slachtoffer 3] verklaarde op dit punt - zakelijk weergegeven - het volgende.
Ik zag vervolgens dat [slachtoffer 2] gelijk die jongen vastpakte en hem op de grond gooide. Hij kwam terecht bij de gokkasten. Ik zag dat die vent helemaal wild werd en weer op wilde gaan staan. Ik zag dat hij zwaaiende bewegingen maakte met zijn handen. Ik heb hem toen ook vastgepakt om hem in bedwang te houden. Hij maakte zwaaiende bewegingen richting [slachtoffer 2] en mij. Ik dacht dat hij mij tegen mijn been stompte. Ik hoorde een vrouw zeggen: "hij steekt". Ik zag dat die jongen nog een paar keer mijn bovenbeen raakte.
Op grond van de hierboven vermelde feitelijke gang van zaken stelt het hof vast dat er zich voor verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was, heeft voorgedaan. Verdachte is op het moment dat hij weg had kunnen (en moeten) gaan juist op aangever [slachtoffer 1] afgerend en heeft die [slachtoffer 1] toen onmiddellijk met zijn mes in de borst gestoken.
Aangezien geen sprake is (geweest) van een noodweersituatie op enig moment kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Voorts is het hof van oordeel dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde verdachte zich bevond in een situatie, die de onmiddellijke voortzetting was van de toestand die hij zelf in het leven heeft geroepen, door [slachtoffer 1] met zijn mes in de borst te steken.
Verdachte komt vanuit bovenvermelde situatie - waarin hij als de aanvallende partij, die had kunnen verwachten dat anderen zouden reageren op zijn agressieve daad ten opzichte van [slachtoffer 1] en zouden proberen een einde te maken aan de risicovolle situatie van dat moment - geen beroep op noodweer toe. Aangezien er ook in dit geval voor verdachte geen sprake is geweest van een noodweersituatie kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Voorzover verdachte heeft willen betogen dat hij zich mocht verweren tegen (een vorm van) noodweerexces aan de zijde van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geldt het volgende.
[Slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn het slachtoffer [slachtoffer 1] te hulp geschoten en hebben geprobeerd verdachte het mes af te nemen. Gelet op hetgeen verdachte zojuist had aangericht bij het slachtoffer [slachtoffer 1] en de omstandigheid dat verdachte kennelijk niet voornemens was zijn gewelddadigheden te staken en het mes af te geven, was het optreden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gerechtvaardigd. Hun optreden was dan ook niet wederrechtelijk. In de gegeven omstandigheden was dat optreden proportioneel en andere - minder ingrijpende - middelen dan (terug) schoppen waren redelijkerwijs niet voorhanden. Hieruit leidt het hof af dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een beroep op noodweer toekomt en dat van noodweerexces aan hun kant geen sprake was, zodat verdachte zich niet - met succes - op dat laatste kan beroepen.
Het hof verwerpt de verweren.
Het hof acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
De rechtbank Groningen heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen.
Zoals uit de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken blijkt heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer agressief gedrag. Hij heeft een drietal personen met een mes gestoken, waarvan één in de borst.
Door verdachtes gewelddadige gedrag heeft hij de drie slachtoffers zowel lichamelijk als geestelijk leed toegebracht. Slachtoffer [slachtoffer 1] is onmiddellijk naar het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG) gebracht, waar hij diezelfde nacht met spoed een openhartoperatie moest ondergaan, gevolgd door een tweede operatie in de loop van de dag. Hij bleek een steekverwonding te hebben opgelopen aan de aorta ascendens (grote lichaamsslagader), die van levensbedreigende aard was. Hiervan heeft [slachtoffer 1] blijvende operatielittekens op de borst en (tijdelijk) een verminderde lichamelijke conditie overgehouden. Tevens is hij als gevolg van de steekpartij een tijd lang voor 100% arbeidsongeschikt geraakt. Van de steekpartij heeft hij ernstige psychische schade ondervonden. Verdachte is er met zijn actie niet voor teruggedeinsd het leven van een ander op het spel te zetten.
Ook bij de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] is lichamelijk letsel geconstateerd. Bij [slachtoffer 2] waren dat twee steekwonden in zijn been, waardoor hij een week moeilijk kon lopen. Ter zake van [slachtoffer 3] zijn er zes steekwonden geconstateerd, waarvoor hij behandeld moest worden in het AZG.
Tevens betrekt het hof in zijn oordeel dat in het algemeen dergelijk gevaarlijk en agressief gedrag in de samenleving tot gevoelens van onveiligheid leidt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof mede in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 18 juli 2005 meermalen is veroordeeld voor het plegen van gewelds - en vermogensdelicten. Daarbij lijkt er een stijgende agressieve lijn in verdachtes grensoverschrijdend gedrag te zitten. Verdachte heeft op het hof niet de indruk gemaakt dat hij zich bewust is van de consequenties die uit dit gedrag voortvloeien, hetgeen het hof zorgen baart.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is aangewezen. Hierbij heeft het hof gelet op de eis van de advocaat-generaal. Deze eis berust echter op een zwaarder feitencomplex dan de rechtbank en het hof hebben bewezenverklaard. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende bestraffing voor de thans bewezenverklaarde feiten.
Verbeurdverklaring
Het door het hof verbeurd te verklaren voorwerp, te weten een mes, merk Wibra, is daarvoor vatbaar. Immers, met behulp van dit voorwerp zijn de hiervoor onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten begaan, terwijl het mes toebehoort aan de verdachte.
De vorderingen van benadeelde partijen
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg gevoegd als benadeelde partij ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit en heeft (in de strafzaak)
€ 7314,95 schadevergoeding gevorderd, waarvan € 314,95 materiële schade en € 7000,-- immateriële schade. In de schriftelijke toelichting is vermeld dat het in de strafzaak gevorderde bedrag de vergoeding van een gedeelte van de schade betreft. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep voort.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Het hof zal dit bedrag derhalve toewijzen en acht voorts het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel passend.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg gevoegd als benadeelde partij ter zake van het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit en heeft € 509,90 materiële schadevergoeding gevorderd. De vordering is in eerste aanleg deels toegewezen en hij heeft zich in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de vordering ter zake van hem in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De verdediging heeft de vordering niet betwist tot een bedrag van € 359,95.
Het hof overweegt dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit de gevorderde materiele schade heeft geleden, voor zover het de jas en de spijkerbroek betreft. Met betrekking tot de schade aan de sportschoenen heeft benadeelde partij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze door het onder 2 bewezenverklaarde feit is veroorzaakt. Daarom zal het hof de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 359,95 en voor het overige afwijzen. Voorts acht het hof het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel passend.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in eerste aanleg gevoegd als benadeelde partij ter zake van het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit en heeft € 269,95 materiële schadevergoeding gevorderd. De vordering is in eerste aanleg deels toegewezen en hij heeft zich in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de vordering ter zake van hem in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De verdediging heeft de vordering niet betwist tot een bedrag van € 170,--.
Het hof overweegt dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit de gevorderde materiele schade heeft geleden, voor zover het de broek en de polo betreft. Met betrekking tot de schade aan de Nike air Max schoenen heeft benadeelde partij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze door het onder 2 bewezenverklaarde feit is veroorzaakt. Daarom zal het hof de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 170,-- en voor het overige afwijzen. Voorts acht het hof het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ter zake van het toegewezen bedrag aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voorzover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], [adres], tot een bedrag van zevenduizend driehonderdveertien euro en vijfennegentig cent;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zevenduizend driehonderdveertien euro en vijfennegentig cent ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], [adres];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van 146 dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], [adres], tot een bedrag van driehonderdnegenenvijftig euro en vijfennegentig cent;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van driehonderdnegenenvijftig euro en vijfennegentig cent ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], [adres];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 3], [adres], tot een bedrag van honderdzeventig euro;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van honderdzeventig euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3],[adres];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van 3 dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
verklaart verbeurd:
mes, merk Wibra;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- schoenen, merk Stone Creek;
- handdoek, kleur wit;
- handdoek, kleur geel.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Deuring, voorzitter, J.C. van Dijk en Koolschijn, in tegenwoordigheid van mr. Lieftink als griffier.