ECLI:NL:GHLEE:2005:AU0794

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-002215-04
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Deuring
  • J. Koolschijn
  • M. Zwinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van politieambtenaren met schadevergoeding voor benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte is beschuldigd van een poging tot zware mishandeling van twee politieambtenaren, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De feiten vonden plaats op 1 september 2004, toen de politie werd ingeschakeld vanwege een ruzie tussen de verdachte en zijn ouders. Bij aankomst van de politie viel de verdachte de agenten aan met een metalen buis en beledigde hen herhaaldelijk. Ondanks het gebruik van pepperspray door [slachtoffer 1] had de verdachte een uur lang de controle over de situatie en bleef hij agressief. Het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet betekende dat hij niet strafbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich onder toezicht van de reclassering zou stellen en een agressieregulatie behandeling zou volgen. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen, waarbij elk een schadevergoeding van € 500,- ontving voor immateriële schade. Het hof oordeelde dat de ervaren politieambtenaren niet verantwoordelijk waren voor de schade die zij hadden geleden, ondanks hun ervaring met agressie.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002215-04
Arrest van 22 juli 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen van 22 december 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreekt en ter zake van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde veroordeelt tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en daarbij de bijzondere voorwaarde stelt dat verdachte onder toezicht van de reclassering wordt gesteld en een agressieregulatie behandeling ondergaat. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toewijst, telkens met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen tot overeenkomstige bedragen.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is op 13 oktober 2004 door R. Vriesema, psychiater, en op 1 november 2004 door J.C.J. Fischer, psycholoog, gerapporteerd.
Vriesema stelt onder meer: "Verdachte is een vijfentwintigjarige, identiteitsonzekere jongeman met een krampachtige afweer en een neiging om problemen te ontkennen waardoor spanningen kunnen oplopen en het kan komen tot impulsief agressieve acting out. Hiervan was sprake tijdens het plegen van het ten laste gelegde. Er is sprake van een niet optimale agressieregulatie. In verband hiermee acht ik verdachte verminderd toerekeningsvatbaar."
Fischer stelt onder meer: "Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een periodiek gestoorde agressieregulatiestoornis. Deze stoornis bestond ook in de ten laste gelegde periode. De verhoogde krenkbaarheid en de agressieregulatie bieden gedragskundig gezien een verklaring voor zijn impulsdoorbraak. Op basis hiervan acht ik betrokkene licht verminderd toerekeningsvatbaar."
Het hof neemt de bevindingen van Vriesema en Fischer over en maakt die tot de zijne, in zoverre dat het hof daaraan de conclusie verbindt dat het bewezen verklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte strafbaar nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van de politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar aanleiding van een melding dat verdachte tijdens een ruzie met zijn ouders in razernij was ontstoken, ter plaatse waren gearriveerd en de situatie in ogenschouw namen, werden zij geconfronteerd met een aanval van verdachte. Verdachte bevond zich toen op de eerste etage van de woning van zijn ouders en vervolgens op de trap naar die etage. Bij die aanval is [slachtoffer 2] geraakt door een metalen buis die verdachte in haar richting wierp. [Slachtoffer 1] heeft getracht om verdachte onder controle te krijgen door hem pepperspray in het gezicht te spuiten. Dat mocht niet baten. Verdachtes agressie was zo sterk dat hij zich ondanks de gevolgen van de pepperspray meer dan een uur lang buiten het bereik van de politie wist te houden. In deze periode heeft verdachte vanuit het trapgat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] regelmatig met voorwerpen bekogeld. Verdachte is als een "dolleman" te keer gegaan. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben door professioneel optreden weten te voorkomen dat zij zwaar lichamelijk letsel opliepen en dat de veiligheid van anderen in het geding kwam. Tijdens deze gebeurtenissen heeft verdachte beide politieambtenaren veelvuldig beledigd.
Op grond van het voorgaande acht het hof het opleggen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf aangewezen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf neemt het hof naast het voorgaande het volgende in aanmerking.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte de bewezen verklaarde feiten gebagatelliseerd. Hij heeft het bekogelen en beledigen van de politieambtenaren betiteld als 'een spelletje'.
[Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben dit bepaald niet op dezelfde wijze ervaren. Zij hebben (ter toelichting op hun vordering als benadeelde partij) ter zitting van het hof uiteengezet hoe indringend het tomeloze en onbeheersbare geweld jegens hen en voor hen is geweest.
Uit een omtrent verdachte op 29 juni 2005 door L. Engberts van het Leger des Heils opgemaakt voorlichtingsrapport komt naar voren dat verdachte weer bij zijn ouders verblijft, maar dat er nog steeds spanningen tussen hen bestaan. Verdachte ziet kennelijk niet in dat de razernij die hij op 1 september 2004 aan de dag legde als zeer buitengewoon moet worden aangemerkt en een relatie heeft met zijn persoonlijkheidsstoornis. Bovendien is bepaald niet uit te sluiten dat verdachte opnieuw geweldsmisdrijven zal plegen. Psychiater Vriesema, psycholoog Fischer en rapporteur Engberts hebben om die reden geadviseerd om als bijzondere voorwaarde te stellen dat verdachte een agressieregulatie behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland volgt. Verdachte heeft zich daartoe - met terughoudendheid - bereid verklaard.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister van 17 mei 2005 blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsmisdrijven. Verder houdt het hof er rekening mee dat de bewezen verklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Een en ander leidt tot de slotsom dat het hof dezelfde straf zal opleggen als door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal verdachte derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Mede om het gevaar op herhaling tegen te gaan zal het hof zes maanden daarvan in voorwaardelijke vorm opleggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, tevens inhoudende dat verdachte aan een agressieregulatie behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland deelneemt, indien de reclassering zulks (nog) aangewezen acht.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Het hof zal de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], gelet op de onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken.
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partijen zich in het geding in eerste aanleg hebben gevoegd, dat hun vorderingen in eerste aanleg niet zijn toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vorderingen tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vorderingen van de benadeelde partijen hebben betrekking op immateriële schade. [Slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 750,- en [slachtoffer 1] een bedrag van € 500,--. In de voegingsformulieren en de toelichting daarop ter terechtzitting in hoger beroep, hebben de benadeelde partijen naar voren gebracht dat de immateriële schade voortvloeit uit het door verdachte tegen hen gebruikte grove geweld en de tot hen gerichte beledigingen tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden als politieambtenaar. Van de zijde van verdachte is de vordering bestreden. Daarbij is aangevoerd dat het risico geconfronteerd te worden met geweld hoort bij het werk van de politieambtenaar en dat van een politieambtenaar een hoger incasseringsvermogen mag worden verwacht dan van een "gewone" burger.
[Slachtoffer 2] heeft ter toelichting op haar vordering aangegeven dat zij in haar 7-jarig dienstverband bij de politie nog nooit zoveel geweld heeft meegemaakt als dat van verdachte. Zij ervoer dat geweld als zo erg dat zij op dat moment vreesde voor haar leven. Door ingrijpen van haar collega werd zij gered. Het geweld was ook daarom zo ernstig, omdat het meer dan een uur duurde en het gebruik van pepperspray geen effect had op verdachte. Dat geweld ging bovendien gepaard met ernstige beledigingen. De weken na deze gebeurtenis waren voor haar beroerd. Ze begon zich af te vragen of ze het goed had gedaan en of ze wel geschikt was voor het vak. Door de begeleiding van collega's na het gebeuren is haar zelfvertrouwen uiteindelijk weer teruggekomen en is zij ervan doordrongen geraakt dat haar optreden professioneel is geweest.
[Slachtoffer 1] heeft ter zitting van het hof gesproken over zijn slapeloze nachten, waarin hij zichzelf steeds weer de vraag stelde hoe hij het anders had kunnen doen. Tijdens zijn 14 jaren bij de politie, onder meer als hondengeleider, was hij nog nooit met zoveel geweld geconfronteerd. Zelfs het gebruik van pepperspray baatte niet. Het incident houdt hem nog steeds bezig, maar ook hij is er van overtuigd geraakt dat hij professioneel heeft gehandeld. Sinds die tijd speelt het incident wel bij iedere (gewelds)melding waarbij hij moet optreden door zijn hoofd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Politieambtenaren zullen in beginsel beter dan anderen zijn opgewassen tegen (de gevolgen van) tot hen gerichte agressie. Bij de selectie en opleiding komen stressbestendigheid en het kunnen/leren omgaan met geweld aan de orde. Zij worden daarin getraind.
Vaststaat voorts dat politieambtenaren door en tijdens hun functievervulling - meer dan een willekeurig ander persoon - worden geconfronteerd met agressie, hetgeen maakt dat er bij hen een zekere gehardheid zal optreden. Een zekere gehardheid is onmisbaar in de juiste uitoefening van de politietaak. In zoverre worden aan politieambtenaren soms hogere eisen gesteld dan aan een "gewone" burger die niet over die opleiding, ervaring en gehardheid beschikt. Dit echter brengt niet met zich dat politieambtenaren tijdens hun functievervulling niet in de situatie kunnen geraken dat zij (immateriële) schade lijden en die schade als benadeelde partij kunnen vorderen. Gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werden geconfronteerd met massieve en aanvankelijk onbedwingbare en langdurige agressieve uitingen, waaraan zij zich vanwege de zorg voor de veiligheid van anderen niet konden onttrekken, en de op hen toegespitste beledigingen, acht het hof aannemelijk dat zij als gevolg daarvan immateriële schade hebben geleden. Het hof bepaalt deze schade voor zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] op € 500,--.
De omstandigheid dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als ervaren politieambtenaren zijn te bestempelen en als zodanig gewend zijn om met agressie om te gaan, brengt in het licht van de buitengewone agressie die verdachte jegens hen aan de dag legde niet mee dat de schade in dit geval (deels) door hen zelf dient te worden gedragen. Het hof acht daarbij in het bijzonder van belang dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn opgetreden op een wijze als van bekwame politieambtenaren in redelijkheid mag worden verwacht en dat niet kan worden gezegd dat zij de agressie van verdachte hebben veroorzaakt of bevorderd. Aangezien van de zijde van de verdachte onvoldoende is aangevoerd om tot een ander oordeel te kunnen komen en ook overigens niet valt in te zien dat de benadeelde partijen enig verwijt treft, zal het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn geheel toewijzen en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toewijzen tot voormeld bedrag, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte als de in het ongelijk gestelde partij, telkens te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het komt het hof voorts gewenst voor om voormelde bedragen tevens toe te wijzen in de vorm van schadevergoedingsmaatregelen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van het Leger des Heils (Jeugdzorg en Reclassering) en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, ook indien deze aanwijzingen inhouden dat hij een (ambulante) agressieregulatie behandeling ondergaat bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], [adres], tot een bedrag van vijfhonderd euro;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], [adres];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], [adres], tot een bedrag van vijfhonderd euro;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], [adres];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Deuring, voorzitter, Koolschijn en Zwinkels, in tegenwoordigheid van Braam als griffier, zijnde mr. Zwinkels en de griffier buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.