ECLI:NL:GHLEE:2005:AT9779

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 734/04 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde verzuimboete wegens te late betaling van omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op 22 juli 2005 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, X, tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de oplegging van een verzuimboete van € 140,-- aan belanghebbende wegens te late betaling van de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2004. De inspecteur handhaafde de boete na een bezwaarschrift van belanghebbende, waarop deze in beroep ging bij het hof.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft de verschuldigde omzetbelasting van € 2.815,-- op 3 mei 2004 betaald, terwijl deze vóór 1 mei 2004 betaald had moeten zijn. Dit was niet de eerste keer dat belanghebbende te laat betaalde; in de zeven voorafgaande tijdvakken was er ook sprake van betalingsverzuim. De inspecteur legde daarom een boete op van 5% van het te laat betaalde bedrag, conform de regels in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.

Belanghebbende betwist de boete en stelt dat hij op 29 april 2004 geen betaling kon doen door een defecte random-reader van de Rabobank. Het hof oordeelt echter dat deze omstandigheid in de risicosfeer van belanghebbende ligt en dat er geen feiten zijn die de boete onterecht maken. Het hof acht het aannemelijk dat belanghebbende eerder betalingsverzuim heeft vertoond en dat de inspecteur hem hierover correct heeft geïnformeerd.

Uiteindelijk verklaart het hof het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde boete. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. H. de Jong.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 734/04 22 juli 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde boete.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is bij beschikking van 29 mei 2004 een verzuimboete van € 140,-- opgelegd wegens te late betaling van de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 maart 2004.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 23 juli 2004 de boete gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), dat op 16 augustus 2004 is ingekomen bij het hof.
1.4. De inspecteur heeft op 14 oktober 2004 een verweerschrift ingediend bij het hof.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 31 maart 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1.6. De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde de inspecteur in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken.
1.7. Van de inspecteur is vervolgens op 30 mei 2005 ter griffie van het hof een schrijven ontvangen. Belanghebbende heeft hierop bij brief d.d. 22 juni 2005 gereageerd.
1.8. In voormelde brief d.d. 22 juni 2005 heeft belanghebbende aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De inspecteur heeft bij schrijven van 29 juni 2005 toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.
1.9. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende heeft de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2004 ten bedrage van € 2.815,-- op 3 mei 2004 betaald. Deze betaling was te laat.
2.2. Over de laatste zeven voorafgaande tijdvakken, welke vallen binnen een periode van 24 maanden, is er eerder sprake geweest van een betalingsverzuim.
2.3. De inspecteur heeft een boete opgelegd van 5% van de verschuldigde belasting.
3. Het geschil.
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij stelt dat de inspecteur ten onrechte geen rekening houdt met de omstandigheid dat op 29 april 2004 betaling via internet niet mogelijk was als gevolg van een defecte random-reader van de Rabobank. Belanghebbende heeft bovendien vervolgens door middel van een spoedopdracht de verschuldigde belasting voldaan.
3.3. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.4. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge de artikelen 14, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) dient de over het eerste kwartaal van het jaar 2004 verschuldigde omzetbelasting vóór 1 mei 2004 te zijn betaald. De onderhavige betaling is op 3 mei 2004 bij de belastingdienst binnengekomen.
1.2. De inspecteur stelt dat belanghebbende in de laatste zeven aan het eerste kwartaal van het jaar 2004 voorafgaande tijdvakken tweemaal te laat heeft betaald en dat deze omstandigheid voor hem aanleiding is geweest artikel 67c AWR juncto paragraaf 23, aanhef en onder 1, 2 en 4 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 toe te passen en een verzuimboete ten bedrage van € 140,--, ofwel 5% van het te laat betaalde bedrag, op te leggen.
4.3. Belanghebbende ontkent van het tweede betalingsverzuim bericht van de inspecteur te hebben ontvangen.
4.4. De inspecteur erkent dat aan belanghebbende ter zake van het tweede verzuim geen boete is opgelegd, daar het vereiste minimum bedrag van de boete werd niet overschreden, doch stelt dat van een te late betaling steeds een kennisgeving wordt verzonden.
Naar aanleiding van een daartoe door het hof gedaan verzoek voegt de inspecteur hier, bij brief d.d. 30 mei 2005, het volgende aan toe. Op de selectiedatum wordt het aangiftesysteem vergeleken met het betalingssysteem. In geval van een verzuim, maakt de afdeling Centrale Aangifte Verwerking standaardbrieven aan. In het overzicht verzuimen wordt dit vervolgens automatisch aangetekend. Dit systeem kent weinig tot geen foutrisico.
4.5. Het hof acht aannemelijk gemaakt dat in de aan het onderhavige kwartaal voorafgaande zeven aangiftetijdvakken tweemaal eerder sprake is geweest van een betalingsverzuim door belanghebbende. Eén en ander kan ook worden opgemaakt uit het door de inspecteur in het geding gebrachte “verzuimoverzicht”. Het hof hecht voorts geloof aan de verklaring van de inspecteur dat belanghebbende ook op het tweede betalingsverzuim schriftelijk is gewezen. De blote ontkenning van ontvangst van het verzuimbericht is voor het hof onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.6. Op grond van het bepaalde in artikel 67c AWR juncto paragraaf 23, aanhef en onder 1, 2 en 4 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is de onderhavige boete mitsdien terecht opgelegd. De omstandigheid dat de random-reader van de bank van belanghebbende op 29 april 2004 dienst weigerde is een omstandigheid welke ligt in de risicosfeer van belanghebbende en staat aan het opleggen van de onderhavige boete niet in de weg. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld, op grond waarvan het hof tot het oordeel dient te komen dat de opgelegde boete van € 140,-- niet passend en geboden is.
4.7. De voorgestelde grieven treffen geen van alle doel, zodat het hof het beroep ongegrond zal verklaren.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 22 juli 2005 door mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van
de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer-plaatsvervanger en door voornoemde griffier.
Op 22 juli 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.