2.2. In totaal diende de belanghebbende volgens de afrekening van de notaris d.d. 12 januari 2000 ter zake van de aankoop van de woning en de daarmee verband houdende kosten alsmede ter zake van de premie ad ƒ 4.538,-- voor de koopsompolis Zeker Wonen-Eigen Wonen (: de koopsompolis) een bedrag van in totaal ƒ 237.460,99 aan de notaris te voldoen.
2.3. Ten tijde van de koop van de onder punt 2.1 bedoelde woning stond de woning van belanghebbendes ouders, waarvan de belanghebbende tezamen met haar broers en zusters de blote eigendom bezat, te koop. Ter zake hiervan heeft de belanghebbende – in afwachting op de verkoop van de woning van haar ouders – van de B-bank een overbruggingskrediet ontvangen. In april 2000 is de woning van belanghebbendes ouders verkocht en is belanghebbendes aandeel (ƒ 98.056,94) in de opbrengst hiervan rechtstreeks met het overbruggingskrediet verrekend.
2.4. Op 17 januari 2000 heeft de belanghebbende ter financiering van de woning en de daarmee verband houdende kosten bij de B-Bank een hypothecaire geldlening (: de geldlening) ten bedrage van ƒ 207.000,-- (€ 93.933,--) afgesloten. De geldlening wordt door de B-Bank aangeduid als B-Bank Beleggershypotheek. In het jaar 2001 heeft de belanghebbende over deze lening een bedrag van € 5.824,84 aan rente betaald.
2.5. Van de geldlening ad ƒ 207.000,-- heeft de belanghebbende een bedrag van ƒ 20.788,57 ( € 9.433,--) feitelijk aangewend voor een eerste inleg in de aan de geldlening verbonden B-Bank Beleggersgiro (: de beleggersgiro). De op deze beleggersgiro gestorte gelden zijn belegd in vier verschillende fondsen.
2.6. Verder is van de geldlening een bedrag van ƒ 2.070,-- gebruikt ter betaling van de ter zake berekende afsluitprovisie.
2.7. Het aldus resterende deel ad ƒ 184.141,43 van de geldlening heeft de belanghebbende aangewend ter financiering van (zie punt 2.2) de woning en de daarmee verband houdende kosten. Verder heeft de belanghebbende ter financiering hiervoor alsmede voor de premie voor de koopsompolis een bedrag van ƒ 53.319,56 uit andere middelen dan de geldlening aangewend. Dit bedrag heeft de belanghebbende ter afrekening aan de notaris betaald.
2.8. In haar aangifte IB/PV voor het jaar 2001 heeft de belanghebbende de betaalde rente ad € 5.824,-- met betrekking tot de geldlening opgevoerd als renten van schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning. De belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.784,--.
2.9. Bij het opleggen van de aanslag IB/PV voor het jaar 2001 heeft de inspecteur van de onder punt 2.4 bedoelde rente ( volgens zijn brief van 13 maart 2003) een bedrag van € 698,-- niet als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning in aanmerking genomen, omdat een deel van de geldlening volgens de inspecteur is besteed voor de storting van gelden (€ 9.433,--) op een beleggersgiro en voor de betaling van de premies (€ 2.059,--) voor de koopsompolis. Het belastbare inkomen uit werk en woning heeft de inspecteur – in afwijking van belanghebbendes aangifte – vastgesteld op een bedrag van € 17.567,--.
2.10. Op het bezwaar van de belanghebbende is de inspecteur bij de bestreden uitspraak teruggekomen van zijn standpunt dat een deel van de geldlening is besteed voor de betaling van premies voor de koopsompolis. De aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning heeft de inspecteur verhoogd met een bedrag van € 128,-- (€ 2.059,--gedeeld door € 93.933,-- maal € 5.824,--). In verband hiermee heeft de inspecteur de drempel voor de buitengewone uitgaven verlaagd met € 14,--. Zijn standpunt dat een deel van de geldlening is besteed voor de storting van gelden op een beleggersgiro heeft de inspecteur gehandhaafd. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot een bedrag van € 17.425,--.