Parketnummer: 24-000037-05
Arrest van 11 juli 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 30 december 2004 in de strafzaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in Rijksinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. Y. van der Horst, advocaat te Emmeloord.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en maatregelen en heeft voorts op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de wijziging is aangebracht, die de eerste rechter heeft toegelaten. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Het hof beschouwt met betrekking tot het onder 2 en 3 tenlastegelegde de passage "een fietsketting" als een kennelijke misslag en leest dit verbeterd als "kettingslot". Hierdoor wordt verdachte niet in enig belang geschaad.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 1 primair en subsidiair, 2, 3, 4, en 5 tenlastegelegde bewezen zal verklaren, verdachte terzake het onder 1 primair tenlastegelegde zal ontslaan van alle rechtsvervolging, verdachte voor het overige, met toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, zal veroordelen tot:
- gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek;
- terbeschikkingstelling met dwangverpleging,
alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen kettingslot.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 primair telastegelegde overweegt het hof het volgende.
Het hof acht niet overtuigend bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Verdachte heeft zodanige opzet ter terechtzitting ontkend.
Weliswaar bevatten de stukken bewijsmiddelen waaruit de opzet zou kunnen worden afgeleid, te weten uitlatingen in woord en geschrift aan anderen dan het slachtoffer en de tekst die verdachte op zijn computer heeft gezet om het slachtoffer daarmee te confronteren. Deze bewijsmiddelen hebben het hof er echter niet van kunnen overtuigen dat het verdachtes vooropgezet plan was het slachtoffer van het leven te beroven. Wel leveren deze gedragingen een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht op.
Hetgeen verdachte daadwerkelijk heeft gedaan is het begieten van de kleding van het slachtoffer met een onbekende hoeveelheid terpentine en het vervolgens in brand steken van de met terpentine overgoten kleding. Toen deze kleding vlam vatte heeft verdachte, samen met het slachtoffer, vrijwel onmiddellijk getracht de vlammen met doeken te doven. Toen dit niet lukte zijn verdachte en slachtoffer samen naar de nabij gelegen badkamer gegaan en hebben met water en een washand het vuur gedoofd. Deze gedragingen, hoe ernstig deze ook zijn, leveren naar het oordeel van het hof onder de omstandigheden van het geval zoals deze zijn gebleken uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, geen gedragingen op die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zonder meer zozeer gericht zijn op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het hof neemt daarbij tevens in overweging dat blijkens de geneeskundige verklaring d.d. 27 oktober 2004 door dr. G.I.J.M. Beerthuizen, brandwonden in de omvang zoals bij het slachtoffer geconstateerd, niet levensbedreigend zijn. Ook voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer acht het hof derhalve niet overtuigend bewezen.
Het hof komt derhalve niet toe aan de vraag of er sprake is van vrijwillige niet-voltooiing van het onder 1 primair ten laste gelegde misdrijf, zoals door de advocaat-generaal is aangevoerd.
Het hof acht gelet op het bovenstaande niet bewezen hetgeen onder 1 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair:
hij op 9 augustus 2004, te Leeuwarden, aan een persoon, te weten [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, de door [slachtoffer 1] gedragen kleding ter hoogte van haar buik en borsten heeft overgoten met terpentine en vervolgens met een gasaansteker die kleding op voormelde plaatsen in brand heeft gestoken, ten gevolge waarvan die kleding vlam vatte, ten gevolge waarvan op voormelde lichaamsdelen ernstige brandwonden zijn ontstaan.
2.
hij in de maand juli 2004 te Leeuwarden, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], met kracht met een kettingslot tegen de bovenbenen heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
3.
hij in de periode gelegen tussen 1 mei 2004 en 1 augustus 2004 te Leeuwarden, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2], een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en meermalen met een kettingslot tegen het lichaam heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
4.
hij omstreeks 9 augustus 2004 te Marssum, in de gemeente Menaldumadeel, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een brandbare stof (deodorant uit een spuitbus) in haar richting gespoten om die brandbare stof vervolgens met een vuuraansteker dicht bij haar lichaam te laten ontbranden en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ga je in brand steken”.
5.
hij in de periode van 1 september 2004 tot en met 15 september 2004 te Leeuwarden, [slachtoffer 2] telefonisch heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] telefonisch dreigend de woorden toegevoegd: “Wacht maar tot ik hier uit kom. Ik doe het zo bij jou, zoals ik het bij [slachtoffer 1] gedaan heb”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1 subsidiair:
Zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad
onder 2 en 3, telkens:
Mishandeling
onder 4 en 5, telkens:
Bedreiging met zware mishandeling
Strafbaarheid
Omrent verdachte is d.d. 11 november 2004 een multidisciplinair rapportage opgemaakt door Ph.L. Teepe, kinder- en jeugdpsychiater, en P.P.L.J. Wentink, psycholoog. Beiden zijn ter terechtzitting van het hof gehoord als getuige-deskundigen. Door de deskundigen wordt geconstateerd dat ten tijde van het plegen van voornoemde feiten bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en anti-sociale/psychopatische kenmerken. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor pathologische jaloersheid. Verdachte kan daardoor verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht ten aanzien van de tenlastgelegde feiten. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Het hof acht verdachte strafbaar nu overigens geen strafuitsluitingsgronden zijn gebleken.
Motivering toepassing sanctierecht voor meerderjarigen
Het hof acht toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht aangewezen. De reden daarvoor is gelegen in de ernst van de feiten, met name de feiten 1 en 5 zoals deze zijn bewezenverklaard, in combinatie met de persoon van de verdachte, zoals deze naar voren komt uit de omtrent verdachte opgemaakte rapportage en hetgeen de deskundigen omtrent de persoon van de verdachte ter zitting hebben verklaard. Met name overweegt het hof dat door de deskundigen is aangegeven dat verdachte in geestelijk opzicht het stadium van de puberteit reeds was ontgroeid en dat op pedagogisch gebied geen verdere ontwikkeling valt te verwachten.
Het hof zal derhalve voorbij gaan aan de bezwaren die door en namens verdachte tegen de toepassing van artikel 77b zijn aangevoerd en zal ten aanzien van de op te leggen straf toepassing geven aan het sanctierecht voor meerderjarigen.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte raad van zijn ex-vriendin [slachtoffer 1], mishandeling van die [slachtoffer 1], mishandeling van zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] en het meermalen bedreigen met zware mishandeling van die [slachtoffer 2].
Verdachte heeft [slachtoffer 1] wegens vermeend vreemdgaan ter verantwoording willen roepen en haar daarvoor willen straffen door haar bang te maken en haar pijn te laten ervaren. Hij heeft haar buik en borsten overgoten met terpentine en de terpentine aangestoken. Als gevolg daarvan heeft de toen zestienjarige [slachtoffer 1] zeer zware brandwonden opgelopen waarvan zij de gevolgen voor de rest van haar leven zal moeten meedragen. Deze gedraging overtreft de overige bewezenverklaarde gedragingen in de wreedheid ervan. Overigens past deze gedraging in een patroon van bestraffingen door verdachte van zijn vriendinnen.
Enige tijd daarvoor had verdachte [slachtoffer 1] reeds mishandeld door haar meermalen met een kettingslot tegen de bovenbenen te slaan. Verdachte heeft [slachtoffer 2] bedreigd door deodorant in haar richting te spuiten en deze te laten ontbranden waarbij hij haar dreigend heeft toegevoegd dat hij haar in brand ging steken. De reden hiervoor was dat [slachtoffer 2] verdachte niet gehoorzaamde toen hij haar, volgens zijn eigen verklaring, bevolen had stil te zijn en hem met rust te laten. Bij een andere gelegenheid heeft verdachte [slachtoffer 2] in het gezicht en op andere plaatsen op het lichaam geslagen en daarbij gebruik gemaakt van een kettingslot omdat zij zich in zijn ogen niet naar behoren gedroeg. Vervolgens heeft verdachte tijdens zijn voorarrest nog contact gezocht met [slachtoffer 2] en gedreigd haar hetzelfde aan te doen als wat hij [slachtoffer 1] had aangedaan nu [slachtoffer 2] aangifte tegen hem had gedaan. De aanleiding voor de handelingen was er vrijwel altijd in gelegen dat verdachte vermoedde dat de meisjes hem hadden bedrogen of hem op andere wijze hadden gekrenkt. Verdachte heeft hen op uiterst gewelddadige wijze verhoord en gestraft. Verdachte heeft meermalen aangegeven van mening te zijn dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de mishandelingen door hun gedrag hadden verdiend.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en vanuit het oogpunt van vergelding in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is aangewezen. Bij de bepaling van de duur van de straf houdt het hof echter rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en met zijn jeugdige leeftijd. Daarbij betrekt het hof nog dat in de multidisciplinaire rapportage wordt aangegeven dat het opleggen van een vrijheidsstraf niet van invloed zal zijn op de risicofactoren die bepalend zijn voor de kans op recidive. Ter voorkoming van recidive zal actief in de ontwikkeling van verdachte moeten worden ingegrepen, aldus de deskundigen. Het hof concludeert op grond hiervan dat een lange detentieperiode er niet toe zal leiden dat de kans op herhaling van geweldsdelicten bij verdachte zal afnemen. Het hof acht het eerder waarschijnlijk dat de behandelbaarheid en de behandelmogelijkheden van verdachte gezien zijn jeugdige leeftijd door een langdurige detentie negatief zullen worden beïnvloed. Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf zoals in eerste aanleg is bepaald en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd, passend is. Daarnaast zal het hof verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
Motivering van de op te leggen maatregel
In eerder genoemd rapport van kinder- en jeugdpsychiater Ph.L. Teepe en psycholoog P.P.L.J. Wentink is geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
In het rapport zijn -zakelijk weergegeven- de volgende conclusies vervat:
Uit de beschrijving van [verdachtes] kindertijd wordt duidelijk dat hij tal van voor zijn psychische ontwikkeling belastende en ingrijpende ervaringen heeft meegemaakt. Er is sprake van een scheefgroei in zijn zich ontwikkelende persoonlijkheid waarvan de basis al in zijn eerste levensjaren moet zijn gelegd. [Verdachtes] sociale en emotionele ontwikkeling blijkt verstoord te zijn verlopen.
De gecompliceerde hechting en de langdurige ontwikkelingsinterferenties hebben niet alleen gevolgen gehad voor de relationele mogelijkheden van [verdachte] maar hebben ook de ontwikkeling van zijn geweten negatief beïnvloed. Hij heeft zich ontwikkeld tot een persoon die niet in staat is tot wederkerigheid in relaties en die zichzelf centraal stelt in de omgang met anderen.
Opvallend was het ontbreken van empathie of medegevoel met het slachtoffer en een onvermogen om zich te kunnen verplaatsen in het leed dat hij haar heeft aangedaan. Met name toonde hij weinig inzicht in het wrede karakter ervan.
Het delict staat niet op zichzelf en mag niet worden gezien als een zeer ernstig eenmalig incident. Hetgeen hem ten laste wordt gelegd past in een patroon van stelselmatige wreedheden, bedreiging, onderdrukking en mishandeling en kan worden gezien als een schakel in de keten van een ontwikkeling naar een persoonlijkheidsstoornis, waarbij vooral narcistische en anti-sociale/psychopatische trekken op de voorgrond staan. Het delict past in de persoonlijkheidspathologie van [verdachte], in die zin dat het een exponent is van zijn neiging om met medemensen in conflict te raken en zich daarbij op agressieve en gewelddadige wijze te manifesteren. Agressief en gewelddadig gedrag wordt bij hem onder meer geactiveerd door frustratie, krenking en afwijzing. In dat opzicht kan gesproken worden over een verband tussen het ten laste gelegde en de persoonlijkheid. Er kan worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is van dien aard dat [verdachte] voor het hem tenlastegelegde in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. De kans op herhaling van geweldpleging moet als duidelijk verhoogd worden beschouwd gezien de individuele risicofactoren gelegen in de persoonlijkheidspathologie. Plaatsing in een TBS instelling waar de behandeling meer is toegesneden op het behandelen van delinquenten met een persoonlijkheidsstoornis wordt noodzakelijk geacht voor [verdachte]. [Verdachte] wordt zodanig recidivegevaarlijk geacht dat ter bescherming van zijn medeburgers wordt geadviseerd hem de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen verklaard - zakelijk weergegeven:
In de jeugdpsychiatrie en - psychologie is het een vast gebruik om bij personen onder de achttien jaar bij wie een persoonlijkheidsstoornis wordt geconstateerd, enkel te spreken van een persoonlijkheidsstoornis ‘in ontwikkeling’. Bij verdachte is, ondanks zijn jeugdige leeftijd, sprake van een volwaardige manifestatie van de kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis.
Enkel een 24-uursbehandeling in een therapeutisch milieu kan leiden tot verbetering. De Dr. Henri van der Hoeven kliniek te Utrecht beschikt over een afdeling die specifiek is gericht op de behandeling van jong volwassenen.
Het hof neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de zijne.
Gelet op de conclusies van de deskundigen en de indruk die het hof zelf van verdachte heeft gekregen, is het hof van oordeel dat verdachte behandeld dient te worden voor zijn stoornis. Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond waardoor deze feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De door hem begane strafbare feiten betreffen telkens misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Voorts is er sprake van een groot recidivegevaar. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op het belang van een spoedige aanvang van de behandeling van verdachte zal het hof adviseren dat deze maatregel zo spoedig mogelijk na ommekomst van de detentieperiode ten uitvoer zal worden gelegd. Het hof zal tevens adviseren dat de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, althans de tenuitvoerlegging zal worden aangevangen, op een afdeling gericht op de behandeling van jong volwassenen van de Dr. Henri van der Hoeven kliniek, omdat deze inrichting - naar het oordeel van het hof- meer dan andere TBS instellingen geëquipeerd is voor de behandeling van jong volwassenen zoals verdachte.
De vordering van de benadeelde partij
[Benadeelde partij] (wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger van benadeelde]) heeft zich in eerste aanleg middels een voegingsformulier gevoegd als benadeelde partij ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en bewezen verklaarde feit en heeft € 6.331,87 schadevergoeding gevorderd. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep voort. De verdediging heeft de vordering niet betwist. Het hof overweegt dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als direct gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit schade heeft geleden en dat deze rechtstreekse schade begroot kan worden op het gevorderde bedrag. Het hof zal dit bedrag toewijzen en acht voorts het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gerechtvaardigd en geboden.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte is een kettingslot inbeslaggenomen. Het hof zal het kettingslot verbeurd verklaren nu het kettingslot aan verdachte toebehoort en de onder 2 en 3 tenlastgelegde en bewezenverklaarde feiten hiermee zijn begaan.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 77b, 285, 285(oud), 300, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het aan verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden ;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
adviseert dat de maatregel zo spoedig mogelijk na ommekomst van de detentieperiode ten uitvoer wordt gelegd;
adviseert dat de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, althans de tenuitvoerlegging zal worden aangevangen, op een afdeling gericht op de behandeling van jong volwassenen van de Dr. Henri van der Hoeven kliniek te Utrecht;
verklaart verbeurd: een kettingslot;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], tot een bedrag van zesduizend driehonderdéénendertig euro en zevenentachtig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zesduizend driehonderdéénendertig euro en zevenentachtig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdzesentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Van den Bergh, voorzitter, Kalsbeek en Van der Herberg, in tegenwoordigheid van mr. Van de Steeg als griffier.