Arrest d.d. 29 juni 2005
Rolnummer 0500255
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr M.R. Rauwerda,
[geïntimeerde], h.o.d.n. Safety First,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr P. Tuinman.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 25 maart 2005 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Sneek, hierna aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 april 2005 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 11 mei 2005.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep, welke dagvaarding tevens de grieven bevat, luidt:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
1. deze procedure te behandelen als een spoedappèl in kort geding;
2. te vernietigen het vonnis door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Leeuwarden sector kanton in voorlopige voorziening op 25 maart 2005 gewezen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellant alsnog toe te wijzen, zonodig onder aanvulling of verbetering van gronden;
3. met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide procedures."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bevestigen het vonnis gegeven door de Rechtbank te Leeuwarden, sector Kanton, locatie Sneek, d.d. 25 maart 2005, al dan niet onder verbetering der gronden, met veroordeling van appellant in de kosten van dit hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten:
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in overweging 2 (2.1 tot en met 2.7) van het beroepen vonnis is geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
De kern van het geschil:
2. De kern van het geschil gaat om de vraag of het namens [geïntimeerde] aan [appellant] op 31 januari 2005 gegeven ontslag op staande voet op grond van een dringende reden is geschied, alsmede om de vraag of die reden door [geïntimeerde] gelijktijdig met het geven van het ontslag aan [appellant] is medegedeeld.
De grieven:
3. De grieven hebben de strekking het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen. Zij zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
4. Het hof zal eerst onderzoeken of het ervoor gehouden kan worden dat het ontslag op staande voet is geschied onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden, zoals art. 7:677 BW ten aanzien van een dergelijk ontslag verlangt.
5. Vaststaat dat het ontslag op staande voet op 31 januari 2005 namens [geïntimeerde] mondeling aan [appellant] is gegeven. Voorts heeft [appellant] niet gegriefd tegen de vaststelling door de kantonrechter dat [geïntimeerde] bij de aangetekende brief van 31 januari 2005 aan [appellant] de redenen van het ontslag op staande voet kenbaar heeft gemaakt, zodat het hof hiervan ook zal uitgaan. Bij memorie van grieven heeft [appellant] aangegeven dat hij deze brief op 1 februari 2005 niet in ontvangst heeft kunnen nemen, omdat hij niet thuis was, en dat hij bedoelde brief eerst op 2 februari 2005 onder ogen heeft gekregen. Hieruit leidt het hof af dat de op 31 januari 2005 gedateerde brief dezelfde dag aan [appellant] is verzonden en dat deze door een omstandigheid die zijn persoon betreft en die rechtvaardigt dat hij daarvan het nadeel draagt, van de brief niet (reeds) op 1 februari 2005, maar (eerst) op 2 februari 2005 heeft kunnen kennisnemen.
6. Onder de geschetste omstandigheden moet het er, naar het voorlopig oordeel van het hof, voor worden gehouden dat het ontslag op staande voet is geschied onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden, zoals art. 7:677 BW ten aanzien van een dergelijk ontslag verlangt. Het hof kan zich daarom ontslagen achten van de verplichting om te onderzoeken of bij het mondeling gegeven ontslag op staande voet, de dringende reden ervan mondeling aan [appellant] is meegedeeld dan ofwel die reden [appellant] aanstonds duidelijk moet zijn geweest.
7. In het kader van de onderhavige procedure, waarin voor bewijsopdrachten geen plaats is, heeft [geïntimeerde], naar het voorlopig oordeel van het hof, voldoende aannemelijk gemaakt, dat zich gedragingen van [appellant] hebben voorgedaan, die ten gevolge hebben dat van [geïntimeerde] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst tussen partijen te laten voortduren, zodat voor het geven van de door [appellant] gevraagde voorzieningen geen plaats is. Vorenstaand oordeel grondt het hof op de in r.o. 2.4, 2.5, 2.6 en 7 van het bestreden vonnis weergegeven verklaringen van [betrokkenen], die verklaringen in onderling verband en samenhang bezien. Daaruit blijkt immers dat [geïntimeerde] - zoals de kantonrechter het in r.o. 8 van het bestreden vonnis heeft uitgedrukt - op zijn minst bezig is geweest met het verlenen van assistentie bij het regisseren van een "vijandige overname" van de door [geïntimeerde] gedreven onderneming Safety First. Of de drie potentiële overname nu primair moeten worden aangemerkt als klanten van [geïntimeerde] danwel als haar concurrenten, is daarbij niet van doorslaggevend belang.
De slotsom:
1. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [appellant] moet als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld. Deze kosten zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven, zoals dat sedert 1 november 2004 geldt (tarief II; 1 pt. à Euro 894,--).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op Euro 244,-- aan verschotten en Euro 894,-- aan salaris voor de procureur.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Meijeringh, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 29 juni 2005.