ECLI:NL:GHLEE:2005:AT7920

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 302/04 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
  • K. de Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aftrek van vervoerskosten voor fysiotherapeutische oefeningen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vraag centraal of de belanghebbende recht heeft op aftrek van vervoerskosten in het kader van de inkomstenbelasting. De belanghebbende, die lijdt aan reuma, heeft in 2002 regelmatig fysiotherapeutische behandelingen ondergaan en daarnaast het fysiotherapeutisch centrum bezocht voor oefeningen ter ondersteuning van zijn behandelingen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag in de inkomstenbelasting gehandhaafd, ondanks het bezwaar van de belanghebbende. De belanghebbende stelt dat de vervoerskosten voor deze bezoeken medisch noodzakelijk zijn en beroept zich op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, omdat in het verleden vergelijkbare kosten door de belastinginspectie zijn geaccepteerd.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de vervoerskosten van en naar het fysiotherapeutisch centrum geen rechtstreeks verband houden met het verkrijgen van genees- of heelkundige hulp. De overgelegde verklaringen van de fysiotherapeut en huisarts ondersteunen weliswaar de noodzaak van de oefeningen, maar maken deze niet tot genees- of heelkundige hulp. Het hof oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de kosten van vervoer in zijn geval buitengewone uitgaven zijn, zoals bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001.

De belanghebbende heeft ook geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de inspecteur in het verleden vergelijkbare kosten heeft geaccepteerd. Het hof wijst erop dat er sprake is van een andere belastingeenheid en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt door de inspecteur. Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 302/04 17 juni 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende werd op 7 januari 2004 over het jaar 2002 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: hierna IB/PV) aangeslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 van € 18.305, -.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 2 maart 2004 de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 2 april 2004 is ingekomen.
1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) op 24 juni 2004 heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 25 februari 2005, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren belanghebbende en namens de inspecteur de heer A. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
1.5 Het hof heeft in deze zaak op 11 maart 2005 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 25 maart 2005, aan partijen is verzonden.
1.6 Bij schrijven, ingekomen op 11 mei 2005, heeft de griffier van de Hoge Raad op de voet van artikel 28a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het hof medegedeeld dat tegen de voormelde mondelinge uitspraak beroep in cassatie is ingesteld. De Hoge Raad heeft op de voet van artikel 28b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.
1.7 Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Belanghebbende, geboren op 17 juli 19.., lijdt aan reuma. Hij onderging in het jaar 2002 fysiotherapeutische behandelingen. Daarvoor heeft hij 21 keer zijn fysiotherapeut bezocht. Zijn fysiotherapeut is gevestigd in een fysiotherapeutisch centrum in L.
2.2 Naast de onder 2.1 vermelde reguliere fysiotherapeutische behandelingen heeft belanghebbende ter ondersteuning van die behandelingen het fysiotherapeutisch centrum regelmatig bezocht voor het gebruik maken van de apparatuur en toestellen in de oefenzaal. Het doel van die bezoeken is om de spierfunctie en mobiliteit in zijn gewrichten optimaal te houden. De fysiotherapeut van belanghebbende heeft hiertoe een verklaring opgemaakt, die belanghebbende heeft overgelegd. Behoudens de verklaring van de fysiotherapeut zijn er twee verklaringen van de huisarts van belanghebbende, die aangeven dat het gebruik maken van de oefenzaal voor belanghebbende medisch noodzakelijk is.
2.3 Belanghebbende woonde in het jaar 1996 in M en viel onder de inspectie Ondernemingen te Almelo. Zijn aangifte voor de IB/PV over het jaar 1996 is gecontroleerd door die inspectie. In het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel en op het vertrouwensbeginsel heeft belanghebbende een brief van B, zijnde de inspecteur van de inspectie te Almelo, gedagtekend 8 september 1997, overgelegd.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in de vorm van persoongebonden aftrek recht heeft op aftrek van vervoerskosten in verband met zijn bezoeken aan de oefenzaal van het fysiotherapeutisch centrum buiten de reguliere fysiotherapeutische behandelingen om.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij is van mening dat de oefeningen op medische indicatie plaatsvinden en verwijst daarvoor naar de diverse door hem overgelegde verklaringen. Ook beroept hij zich op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel voor de aftrek van de vervoerskosten. De inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend.
3.3 Voor een nadere onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4. Rechtsoverwegingen:
4.1 Ingevolge artikel 6.16, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn buitengewone uitgaven de uitgaven wegens – voor zover hier van belang – ziekte en invaliditeit van de belastingplichtige. Als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit worden aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met inbegrip van vervoer, aldus het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.2 Naar het oordeel van het hof houdt het vervoer van belanghebbende van en naar het fysiotherapeutisch centrum voor het doen van oefeningen aldaar geen rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees- of heelkundige hulp. Gesteld noch gebleken is namelijk dat de oefeningen hebben plaatsgevonden onder medische controle of medische begeleiding. De door belanghebbende overgelegde verklaringen, die erop wijzen dat de oefeningen op medisch advies plaatsvinden, doen daaraan niet af. Deze verklaringen stempelen de oefeningen in het therapeutisch centrum namelijk niet tot genees- en heelkundige hulp. Ook zijn de vervoerskosten niet aan te merken als kosten ter zake van regelmatig ziekenbezoek.
4.3 Volgens vaste rechtspraak moet voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de kosten van een in verband met ziekte en/of invaliditeit gehouden auto kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in het onder punt 4.1 overwogene, worden bepaald of en in hoeverre de in een kalenderjaar door de zieke of gehandicapte gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene. Hiertoe voert belanghebbende - op wie te dezen de bewijslast rust - niets aan, zodat het voorgaande belanghebbende geen soelaas biedt.
4.4 Belanghebbende beroept zich op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat de inspectie te Almelo de reiskosten in verband met de oefeningen in het fysiotherapeutisch centrum wel als buitengewone last heeft geaccepteerd. Belanghebbende heeft ten behoeve van dit beroep een deel van zijn aangifte IB/PV over het jaar 1996 en de in 2.3 vermelde brief overgelegd. Deze stukken geven geen blijk van opgevoerde en geaccepteerde vervoerskosten in verband met de bezoeken van de oefenzaal van het fysiotherapeutisch centrum, zodat het vorenomschreven beroep op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel faalt. Ten aanzien van het vertrouwensbeginsel is bovendien sprake van een andere belastingeenheid. Belanghebbende stelt eveneens dat de inspectie te Almelo jarenlang de vorenbedoelde aftrekpost heeft geaccepteerd. Voor zover hij bedoelt te stellen dat die inspectie de aangiften IB/PV met de in geschil zijnde aftrekpost jarenlang heeft gevolgd, merkt het hof op dat het volgen van de aangifte slechts in bijzondere omstandigheden tot gevolg heeft dat er een in rechte te beschermen verrouwen ontstaat, namelijk in omstandigheden die bij belanghebbende de indruk konden wekken dat er sprake was van een bewuste standpuntbepaling. Deze omstandigheden heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Bovendien is ook te dezen sprake van een andere belastingeenheid. Vervolgens wordt door belanghebbende gesteld dat de inspecteur te Emmen de aangiften IB/PV over de jaren 1999, 2000 en 2001 met de onderwerpelijke aftrekpost heeft goed bevonden nadat hij over die aftrekpost met betrekking tot de aangifte IB/PV over 1999 met belanghebbende heeft gesproken, dan wel heeft gecorrespondeerd. De inspecteur ontkent dat gesprekken dan wel correspondentie hebben plaatsgevonden. Belanghebbende noemt noch namen van de personen met wie hij gesproken heeft noch legt hij de betreffende correspondentie over. Naar het oordeel van het hof maakt belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk dat er sprake was van handelingen van de zijde van de onderhavige inspecteur, die bij belanghebbende een rechtens te honoreren vertrouwen hebben kunnen wekken. Een algemene inlichting, gegeven door de belastingdienst op het ouderenspreekuur, leidt evenmin tot een rechtens te beschermen vertrouwen, nu niet vaststaat dat belanghebbende afgaande op die inlichting een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijke verschuldigde belasting heeft te betalen, maar bovendien schade lijdt.
4.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 17 juni 2005 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer van het gerechtshof Leeuwarden en ondertekend door voormelde voorzitter en door mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
Op 22 juni 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.