ECLI:NL:GHLEE:2005:AT7386

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1012/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van een onroerende zaak als eigen woning in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 10 juni 2005, staat de kwalificatie van de onroerende zaak aan de a-straat 1 te M centraal. De belanghebbende, die in 2001 een belastbaar inkomen uit werk en woning had van € 30.479, was in geschil met de Belastingdienst over de vraag of deze onroerende zaak als eigen woning kon worden aangemerkt volgens artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur had de aanslag gehandhaafd, ondanks het bezwaar van de belanghebbende, die stelde dat de door hem betaalde hypotheekrente volledig aftrekbaar was.

De feiten tonen aan dat de belanghebbende sinds eind 2000 niet meer in de onroerende zaak aanwezig kon zijn vanwege verslechterde gezondheid. De woning was in 1997 gekocht en er waren plannen voor verbouwing, maar deze waren nog niet afgerond. De belanghebbende had zijn gezin ingeschreven op een ander adres, maar had geen postadres opgegeven aan de belastingdienst. De inspecteur concludeerde dat de woning niet geschikt was voor bewoning en dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de woning hem als eigen woning ter beschikking zou staan.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet in zijn bewijslast was geslaagd. De onroerende zaak was ultimo 2001 niet geschikt voor bewoning en de werkzaamheden aan de woning waren niet afgerond. Het hof verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het ook opmerkte dat de gevolgen van het ontbreken van een postadres voor rekening van de belanghebbende kwamen. De beslissing van het hof was dat de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 terecht was opgelegd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1012/03 10 juni 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ Noord/ kantoor Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende werd op 21 februari 2003 over het jaar 2001 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) aangeslagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (: de Wet) van € 30.479,--
1.2 Op het op 3 april 2003 ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 14 november 2003 de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 29 december 2003 ter griffie van het hof is ingekomen.
1.4 Op 5 maart 2004 heeft de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. Van belanghebbende zijn voorts brieven ontvangen op 29 april 2004, 2 juni 2004, 28 oktober 2004 en 29 oktober 2004, alsmede van zijn gemachtigde, mr. A, op 2 december 2004. Deze brieven hadden alle betrekking op de formele gang van zaken. Van de gemachtigde is voorts op 21 maart 2005 een brief (met bijlagen) ingekomen. Een kopie van deze brief is op 23 maart 2005 verstuurd aan de inspecteur met de mededeling dat hij hierop ter zitting inhoudelijk kan reageren.
De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 maart 2005 te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende de heer mr. A en namens de inspecteur de heer B, bijgestaan door zijn collega mevrouw C. Ter zitting heeft de gemachtigde een pleitnota overgelegd en voorgelezen. Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Belanghebbende, geboren in 19.., is gehuwd en heeft twee dochters, geboren in 1998 en 1999. Belanghebbende is in 2001 in loondienst bij de gemeente L. Zijn fiscaal loon bedraagt in 2001 € 30.479,--. De echtgenote van belanghebbende is werkzaam bij D te Z. Haar fiscaal loon bedraagt in 2001 € 16.757,--.
2.2 In 1997 koopt belanghebbende de onroerende zaak a-straat 1 te M. Deze onroerende zaak bestaat uit een woonhuis, loods, smederij, binnenplaats en tuin.
2.3 Er is een vergunning afgegeven voor de verbouw van de smederij en loods tot twee appartementen. De totale leefoppervlakte na verbouwing bedraagt 639,70 m2, namelijk woonhuis 510,50 m2 (79,8%) en appartementen 129,2 m2 (20,2%). De verbouwing van de onroerende zaak is voor belanghebbende noodzakelijk om in de toekomst verzekerd te zijn van inkomsten.
2.4 De echtgenote van belanghebbende staat van 27 mei 1997 tot 23 december 1997 ingeschreven op het adres a-straat 1 te M.
2.5 Belanghebbende kon in verband met een verslechterde gezondheid sinds eind 2000 niet meer in de onroerende zaak aanwezig zijn. Enkele ruimtes van de onroerende zaak waren op dat moment al wel zo aangepast dat deze voor bewoning geschikt, dan wel geschikt te maken waren.
2.6 De gezondheid van belanghebbende verslechterde dusdanig dat in 2001 een keuring voor de WAO wordt aangevraagd. Belanghebbende wordt in 2002 voor 80-100% arbeidsongeschikt geoordeeld. Dit arbeidsongeschiktheidspercentage blijft ongewijzigd bij de herkeuring van belanghebbende in 2003.
2.7 Met ingang van 6 maart 2002 staat belanghebbende met zijn gezin ingeschreven op het adres b-straat 37 te Z. Belanghebbende laat zich samen met zijn oudste dochter met ingang van 27 juni 2002 inschrijven op het adres a-straat 1 te M. Zijn echtgenote en zijn andere dochter blijven ingeschreven op het adres b-straat 37 te Z. Belanghebbende heeft geen postadres opgegeven.
2.8 De oudste dochter van belanghebbende, geboren in 1998, is niet ingeschreven bij een basisschool in de gemeente Dongeradeel.
2.9 Een medewerker van de belastingdienst heeft de onroerende zaak bezocht en bekeken en zijn conclusie luidde dat de woning niet voor bewoning geschikt was. Belanghebbende heeft telefonisch aan deze medewerker meegedeeld dat hij bij kennissen in L woont en dat hij alle post en bankrekeningen in L/Z ontvangt. De onroerende zaak heeft geen brievenbus. De post wordt doorgezonden naar L/Z.
2.10 Belanghebbende heeft voor de jaren 1997 tot en met 2001 geen huurwaarde- eigenwoningforfait aangegeven.
2.11 Eind 2003 werd de woning niet door belanghebbende en/ of zijn gezin als eigen woning gebruikt.
2.13 Over het onderhavige jaar heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 23.537,--. Bij het vaststellen van de aanslag corrigeert de inspecteur het aangegeven bedrag in die zin dat hij geen aftrek van kosten eigen woning toestaat, en het belastbaar inkomen uit werk en woning vaststelt op € 30.479,-.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onroerende zaak a-straat 1 te M aangemerkt kan worden als een eigen woning in de zin van artikel 3.111, derde lid, van de Wet.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en is voorts van mening dat de door hem betaalde hypotheekrente voor deze woning volledig aftrekbaar is.
3.3 De inspecteur is van mening dat de correctie terecht is aangebracht.
4. De rechtsoverwegingen omtrent het geschil
4.1 De kwalificatie “eigen woning” is van belang voor de vraag of belanghebbende de door hem opgevoerde rente in aftrek mag brengen.
4.2 Artikel 3.111, eerste lid, van de Wet juncto artikel 3.111,eerste lid, onder a, van de Wet geven een definitie van het begrip eigen woning in de zin van Afdeling 3.6 van de Wet. Het gaat hierbij, voorzover thans van belang, om een gebouw, of een gedeelte van een gebouw, met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat, anders dan ten behoeve van een onderneming, de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden, anders dan tijdelijk, als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom.
4.3 Op grond van het bepaalde in artikel 3.111, derde lid, van de Wet wordt een woning mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren hem als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking te staan.
4.4 Daar belanghebbende een beroep doet op de aftrek van de door hem opgevoerde kosten, rust op hem de bewijslast van de aftrekbaarheid daarvan. Deze bewijslast houdt concreet in dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat de woning hem uiterlijk eind 2003 als eigen woning ter beschikking zou staan.
4.5 Namens belanghebbende is aangevoerd dat in 2001 de verwachting bestond dat de woning eind 2003 voor bewoning gereed zou kunnen zijn. Hiertoe wordt gesteld dat in 2001 de zolder en de keuken in redelijke mate geschikt waren gemaakt.
4.6 Het hof stelt vast dat de onroerende zaak ultimo 2001 niet geschikt was voor bewoning. Het hof is voorts van oordeel dat belanghebbende met het door hem aangevoerde, in onderlinge samenhang beschouwd met de hiervoor weergegeven feiten, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.111, derde lid, van de Wet. Daartoe is redengevend dat belanghebbende reeds sinds 1997 doende was de woning geschikt te maken voor bewoning, welke werkzaamheden (tot op heden) niet zijn afgerond, terwijl belanghebbende wegens zijn verslechterde gezondheid sinds eind 2000 niet meer in de onroerende zaak aanwezig kon zijn, zodat in het onderhavige jaar ook geen zicht meer bestond op voltooiing van de woning voor ultimo 2003. Belanghebbende is derhalve niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
4.7 Aan de vraag of de gehele onroerende zaak of slechts een deel daarvan als eigen woning kan worden aangemerkt komt het hof, gelet op het vorenoverwogene, thans niet toe.
4.8 Voorzover het beroep van belanghebbende is gegrond op de omstandigheid dat enkele brieven van de inspecteur hem in de bezwaarfase niet tijdig hebben bereikt, overweegt het hof het volgende. De inspecteur heeft dienaangaande onweersproken aangevoerd dat de bedoelde correspondentie is verstuurd naar het adres waarop belanghebbende blijkens het bevolkingsregister stond ingeschreven. Dat belanghebbende blijkens zijn verklaringen niet daadwerkelijk verbleef op dit adres (a-straat 1 te M) is een omstandigheid waarvan de gevolgen voor rekening en risico dienen te blijven van belanghebbende, nu vaststaat dat belanghebbende niet een postadres heeft opgegeven aan de inspecteur.
4.3 Nu belanghebbende niet geslaagd is in de op hem rustende bewijslast, zal het hof zijn beroep ongegrond verklaren.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 10 juni 2005 door mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer-plaatsvervanger en door voornoemde griffier.
Op 15 juni 2005 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.