ECLI:NL:GHLEE:2005:AT7092

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0400348
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • B. Bax-Stegenga
  • A. de Bock
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom van woning na ontbinding huwelijksgemeenschap en faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de eigendom van een woning na de ontbinding van een huwelijksgemeenschap. De curator, mr. R. Verdonk q.q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin was geoordeeld dat de woning niet in het faillissement van [betrokkene] viel. De curator stelde dat [geïntimeerde], de eigenaar van de woning, niet voldeed aan de bewijslast van artikel 61 lid 4 van de Faillissementswet (Fw), die vereist dat de eigendom en de financiering met eigen middelen bewezen moeten worden.

Het hof oordeelde dat, nu vaststond dat [geïntimeerde] de woning had verkregen door toedeling en levering in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, de bewijslastregel van artikel 61 lid 4 Fw niet meer van toepassing was. Het hof verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat een vrije gemeenschap die ontstaat na de ontbinding van een huwelijkse gemeenschap niet als zodanig kan worden aangemerkt. Het hof concludeerde dat de curator niet kon aantonen dat de woning tot de faillissementsboedel behoorde, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de bescherming van de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde en de noodzaak om de rechten van de schuldeisers te waarborgen. Het hof oordeelde dat de curator andere rechtsmiddelen tot zijn beschikking had om bescherming te verkrijgen tegen mogelijke samenspanning tussen de (ex)echtgenoten. De kosten van het geding in hoger beroep werden toegewezen aan de curator, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 april 2005
Rolnummer 0400348
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Mr R. Verdonk q.q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene],
gevestigd te Heerenveen,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de curator,
procureur: mr R.M. Goudberg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr P. Tuinman.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 18 februari 2004 door de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 17 mei 2004 is door de curator hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 11 augustus 2004.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 18 februari 2004, rolnummer 53059 HAZA 02-450, te vernietigen en opnieuw recht doende de vordering van [geïntimeerde] af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] tot de proceskosten in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 18-02-2004 gewezen onder zaak rolnummer 53059 HAZA 02-450, te bekrachtigen met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
De curator heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 3 (a tot en met c) van genoemd vonnis 18 februari 2004 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. [geïntimeerde] en [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) zijn op [datum] in wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op [datum] hebben [geïntimeerde] en [betrokkene] bij notariële akte hun huwelijksgoederenregime gewijzigd in dier voege dat zij voortaan met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd waren. Bij dezelfde akte hebben zij hun huwelijksgemeenschap ontbonden, beschreven en verdeeld. Daarbij is de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) aan [geïntimeerde] toegedeeld en geleverd. Op 9 augustus 2000 is [betrokkene] in staat van faillissement verklaard. Daarbij is de curator als zodanig benoemd.
Op [datum] is het huwelijk van [geïntimeerde] en [betrokkene] door echtscheiding ontbonden.
[geïntimeerde] heeft voor de rechtbank te Leeuwarden een verklaring voor recht gevorderd dat de woning niet in het faillissement van [betrokkene] valt, welke vordering de rechtbank bij vonnis van 18 februari 2004 heeft toegewezen. De tegen dit vonnis gerichte grieven van de curator lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3. De curator baseert zijn verweer tegen de vordering van [geïntimeerde] op art. 61 lid 4 Fw. Deze bepaling bevat een tweeledige eis, welke - kort weergegeven - inhoudt:
1) bewijs van de eigendom;
2) bewijs van de financiering met eigen middelen.
De curator erkent dat [geïntimeerde] door toebedeling en levering in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap eigenaar van de woning is geworden, doch stelt dat [geïntimeerde] niet aan het tweede onderdeel van de eis - financiering met eigen middelen - kan voldoen, zodat de woning tot de faillissementsboedel behoort. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
4. Art. 61 Fw bepaalt voor zover thans van belang:
1. De echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde neemt alle goederen die hem toebehoren en niet in de huwelijksgemeenschap onderscheidenlijk de gemeenschap van het geregistreerd partnerschap vallen, terug.
2. ...
3. ...
4. De goederen, voortgesproten uit de belegging of wederbelegging van gelden aan de echtgenoot of geregistreerd partner van de gefailleerde buiten de gemeenschap toebehorende, worden insgelijks door die echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner teruggenomen, mits de belegging of wederbelegging, in geval van geschil, door voldoende bescheiden, ten genoege van de rechter, zij bewezen.
5. ...
6. ...
De verhouding tussen de leden 1 en 4 is aldus, dat in lid 1 een terugnemingsrecht wordt toegekend aan de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde ten aanzien van alle goederen die hem toebehoren en die niet in de gemeenschap vallen, terwijl lid 4 in dat verband een bewijsvoorschrift bevat ten aanzien van goederen, voortgesproten uit belegging of wederbelegging van privé-gelden van de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde.
5. Art. 61 Fw heeft een dubbele strekking. Enerzijds beoogt de bepaling de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde te beschermen middels toekenning van een terugnemingsrecht ten aanzien van - voor zover hier van belang - privé-goederen (lid 1). Anderzijds beoogt het artikel de gezamenlijke schuldeisers te beschermen tegen samenspanning van de echtgenoten of geregistreerde partners door stringente bewijsregels aangaande het feit dat de goederen buiten de gemeenschap vallen (o.a. lid 4).
6. Gelet op de strekking van art. 61 Fw, is dit artikel naar het oordeel van het hof in beginsel ook van toepassing op de onderhavige situatie, waarin tussen [geïntimeerde] en [betrokkene] - ten gevolge van het tijdens hun huwelijk aangaan van huwelijkse voorwaarden met algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen, gevolgd door de scheiding en deling van de voorheen tussen hen bestaand hebbende huwelijksgemeenschap - geen huwelijksgemeenschap (meer) bestond, terwijl bovendien gesteld noch gebleken is dat van enige andere gemeenschap van goederen sprake was.
7. Nu tussen partijen vaststaat dat [geïntimeerde] eigenaar van de woning is geworden ten gevolge van toedeling en levering van de woning in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, is naar het oordeel van het hof echter geen plaats meer voor de bewijslastregel van art. 61 lid 4 Fw. Vergelijk HR 30 oktober 1987, NJ 1988, 292. In dit arrest werd - in een vergelijkbare situatie - bepaald dat een vrije gemeenschap die is ontstaan door ontbinding van een tevoren aanwezige huwelijkse gemeenschap, geen huwelijksgemeenschap is als bedoeld in de art. 61 lid 1 en 63 Fw en dat, nadat de rechten van de echtgenote van de gefailleerde op de - na scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgemeenschap - onverdeeld gebleven polissen van levensverzekering op grond van vaststaande feiten waren vastgesteld, de bewijslastregels van art. 61 Fw niet meer aan de orde konden komen.
A fortiori kunnen deze bewijslastregels naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak, waarin de woning zelfs niet meer in een - na ontbinding van de huwelijksgemeenschap ontstane - vrije gemeenschap valt, doch waarin de woning reeds is toegedeeld en geleverd aan [geïntimeerde] en derhalve haar eigendom is geworden, niet meer aan de orde komen.
8. Het argument van de curator dat de gezamenlijke schuldeisers ook in een geval als het onderhavige bescherming behoeven tegen samenspanning door de (ex)echtgenoten, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet de door de curator voorgestane uitbreiding van het toepassingsgebied van art. 61 lid 4 Fw. Voor een dergelijke bescherming staan de curator andere rechtsmiddelen tot zijn beschikking.
9. De grieven falen.
De slotsom
10. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van de curator als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op Euro 288,-- aan verschotten en Euro 894,- aan salaris voor de procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Bax-Stegenga en De Bock, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 27 april 2005.