WAHV 04/01044
13 april 2005
CJIB 99059065855
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam
van 9 juli 2004
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [plaatsnaam],
voor wie als gemachtigde optreedt A.J.B. Nijeboer,
werkzaam bij Bureau voor juridisch en veiligheidsadvies te Zwolle.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Hierbij is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van euro 80,- opgelegd ter zake van "overschrijding van de maximumsnelheid binnen bebouwde kom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A1); > 10 en t/m 15 km/h", welke gedraging zou zijn verricht op 6 februari 2003 om 09.02 uur op de Westzeedijk in Rotterdam.
3.2. De betrokkene ontkent dat de gedraging is verricht. Hiertoe voert de betrokkene aan, dat weliswaar op voormelde datum en tijdstip ter plaatse is gereden, maar niet met een snelheid van 45 km per uur. De betrokkene reed immers met een door de cruise-control gecontroleerde snelheid van 30 km per uur. De betrokkene voert verder aan, dat niet is aangetoond dat de verbalisant voldeed aan de regelgeving ten aanzien van de eisen van de opleiding tot bediener van het snelheidscontroleapparaat en dat in dit geval is gebleken dat de verbalisant niet deskundig is. Voorts voert de betrokkene aan, dat de radarapparatuur wel goed was uitgericht, maar niet goed stond opgesteld. Uit de foto's blijkt namelijk dat er in de directe omgeving van de radarbundel wegmarkeringspaaltjes stonden ten gevolge waarvan reflectie van de radarbundel ontstaat die het meetresultaat beïnvloedt en waardoor een sterk afwijkend meetresultaat ontstaat. Tevens voert de betrokkene aan, dat de verbalisant onzorgvuldig is geweest door de op de plaats van de meting opgestelde wegmarkeringspaaltjes foutief te omschrijven. Deze zijn namelijk niet uitsluitend van kunststof, maar bestaan ook uit ferro en non-ferro metaal.
3.3. Het hof heeft - in navolging van de Hoge Raad - reeds eerder vastgesteld dat het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van een gedraging omschreven in de bij de WAHV behorende bijlage, een criminal charge is als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat brengt mee dat de betrokkene aan wie een dergelijke sanctie is opgelegd, op de voet van het tweede lid van dat artikel voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling van de schuld van de betrokkene. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring in het zaakoverzicht dan wel uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. Indien een en ander zich niet voordoet, bestaat geen noodzaak tot nader onderzoek.
3.4. De ambstedige verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, houdt onder meer het volgende in:
"Pleegdatum: 060203 Pleegtijdstip: 0902
Pleeglokatie: Westzeedijk
Pleegplaats: Rotterdam
Gecon. snelheid: 42 Toegestane snelheid: 30
Kentekenvoertuig: [kenteken]
Merk van het voertuig: Peugeot
De geconstateerde snelheid is het resultaat van een uitgevoerde correctie op de gemeten radarsnelheid, overeenkomstig de richtlijn van de Vecom
De gemeten snelheid stelde ik vast met behulp van een voor de meting geteste en op de voorgeschreven wijze gebruikt verkeersmeetmiddel
Gemeten radarsnelheid: 045
De gedraging vond plaat binnen de bebouwde kom
Soort radar: Gatso
Er waren wel wegwerkzaamheden
Er werd wel gewerkt
Er waren wel gevaarscheppende elementen".
3.5. Tot het dossier behoort een tweetal foto's, waarop een voertuig is afgebeeld van het merk Peugeot met het kenteken [kenteken]. Op één van deze foto's is een venster afgebeeld, waarop onder meer "030206", "0902" en "045" is vermeld. Verder zijn op één van de foto's drie wegmarkeringspaaltjes waar te nemen.
3.6. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat de meting niet op juiste wijze is verricht, omdat de wegmarkeringspaaltjes de meting hebben beïnvloed, waardoor er een onjuist meetresultaat is ontstaan. Door de samenstelling van deze paaltjes kan namelijk reflectie van de radarbundel ontstaan.
3.7. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de ambtsedige verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht alsmede aan de op de twee foto's afgebeelde gegevens. Met name ziet het hof geen reden te twijfelen aan de wijze waarop de meting is verricht. Immers, de verbalisant heeft verklaard dat het meetmiddel op de voorgeschreven wijze is gebruikt. Het hof kan de betrokkene niet volgen in haar door haar gemachtigde geponeerde stelling dat uit het feit, dat zich in de nabijheid van de gemeten auto drie wegmarkeringspaaltjes bevinden, zou volgen dat een onjuiste meting is verricht. Daargelaten of, zoals de betrokkene stelt, deze paaltjes de meting zouden kunnen verstoren, acht het hof, in aanmerking nemende dat bij een afgaande meting een foto wordt gemaakt nadat de meting van de snelheid heeft plaatsgevonden en het voertuig de radarbundel heeft verlaten, niet aannemelijk dat de wegmarkeringspaaltjes, gelet op de plaats waarop zij zich blijkens de foto bevinden, een verstorende invloed zouden kunnen hebben gehad. Voorts mag worden aangenomen, dat indien gelijktijdig meerdere objecten zouden zijn gemeten het gebruikte meetapparaat een "ILL" van illegal zou hebben aangegeven. Het hof ziet dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek. Naar de overtuiging van het hof is derhalve komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
3.8. Voorts stelt de betrokkene zich op het standpunt dat in dit geval ten onrechte niet tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig is overgegaan, nu daartoe een reële mogelijkheid bestond en dat de kantonrechter ten onrechte niet op het ter zake gevoerde verweer heeft beslist.
3.9. Art. 5 WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van art. 5 WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000/148).
3.10. Gelet op het in r.o. 3.9. overwogene is het hof met de betrokkene van oordeel, dat de kantonrechter ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op het ter zake door de betrokkene gevoerde verweer. Dit verzuim dient derhalve te leiden tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter. Het verweer dat de betrokkene ten onrechte niet is staandegehouden dient echter te worden verworpen, in aanmerking genomen dat de gedraging is geconstateerd door middel van een radarsnelheidscontrolemeter en het van algemene bekendheid is dat bij een snelheidsmeting als de onderhavige geen reële mogelijkheid bestaat tot staandehouding van de bestuurder.
3.11. Tevens heeft de betrokkene aangevoerd, dat de officier van justitie ten onrechte niet heeft voldaan aan het verzoek om toezending van alle gedingstukken, hetgeen in strijd is met art. 2, derde lid, onder a, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
3.12. Ingevolge art. 7:16 Awb in verbinding met art. 7, tweede lid, WAHV moet de officier van justitie indien de betrokkene administratief beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking, de indiener van het beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in art. 7:17 Awb worden afgezien, indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is dan wel wanneer de indiener van het beroep heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Indien niet van het horen wordt afgezien dient de officier van justitie ingevolge art. 7:18 Awb het beroepschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende tenminste een week ter inzage te leggen. Bij de oproeping voor het horen moet onder meer te worden vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen. De indiener van het beroep kan van die stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen. Wanneer van het horen wordt afgezien behoeven de stukken ook niet ter inzage te worden gelegd.
3.13. Het vorenstaande neemt niet weg, dat het openbaar ministerie ook buiten het bepaalde in art. 7:18 Awb aan de betrokkene op diens verzoek stukken waarin het bewijs van de gedraging ligt besloten, met name het zaakoverzicht en indien aanwezig de foto's van de gedraging, (tegen betaling van ten hoogste de kosten) kan doen toekomen, waardoor mogelijk het horen van de betrokkene achterwege kan blijven. In ieder geval dient door de officier van justitie op een verzoek om toezending van bewijs te worden gereageerd (vgl. het arrest van dit hof van 26 maart 2003, WAHV 02/01144, gepubliceerd op rechtspraak.nl, LJN AF7658).
3.14. De officier van justitie heeft op basis van de stukken het beroep als kennelijk ongegrond beoordeeld en ingevolge art. 7:17 Awb ervan afgezien de indiener van het beroep te horen. Of de officier van justitie terecht van het horen van de indiener van het beroep heeft afgezien kan gelet op het volgende in het midden blijven.
3.15. Het verzuim van de officier van justitie om voorafgaande aan zijn beslissing geen stukken aan de gemachtigde van de betrokkene toe te zenden, terwijl daarom was verzocht, behoeft niet tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie te leiden. Ingevolge art. 6:22 Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
3.16. In aanmerking genomen dat de gemachtigde van de betrokkene uiteindelijk stukken zijn toegezonden, namelijk na 11 december 2003 zoals hij in zijn brief d.d. 28 februari 2004 heeft aangegeven, dat hij behoorlijk voor de zitting van de kantonrechter is opgeroepen, dat de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaande aan de zitting ter inzage hebben gelegen en dat de gemachtigde van de betrokkene ter zitting is verschenen, behoeft de beslissing van de officier van justitie niet wegens schending van vormvoorschriften te worden vernietigd, nu niet gezegd kan worden dat de betrokkene daardoor wordt benadeeld. Het feit dat de betrokkene door het instellen van beroep bij de kantonrechter kosten heeft moeten maken, doet hieraan niet af. Gelet op het voorgaande kan in dit geval niet worden gezegd, dat art. 2, derde lid, onder a, van het IVBPR is geschonden.
3.17. Tenslotte heeft de betrokkene nog aangevoerd, dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft beslist op het verzoek om vergoeding van kosten.
3.18. Nu de kantonrechter het beroep ongegrond heeft verklaard, ligt in het oordeel van de kantonrechter besloten dat het verzoek om vergoeding van kosten niet voor toewijzing in aanmerking komt. Deze grieft treft derhalve geen doel.
3.19. Het hof zal eveneens het beroep ongegrond verklaren. Het acht geen termen aanwezig om het verzoek om vergoeding van kosten toe te wijzen.
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.