2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Belanghebbende is ongehuwd en heeft tot en met 30 juni 2000 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet genoten. Vervolgens heeft hij een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars ontvangen.
2.2 Belanghebbende heeft in het verleden pogingen ondernomen om als beeldend kunstenaar en/of onderhoudsschilder ondernemer-schap in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet) te verwerven. Deze pogingen zijn met betrekking tot bepaalde jaren voor het hof en ook met betrekking tot enige jaren voor de Hoge Raad gestrand (de jaren 1985, 1994 en 1995). Over het jaar 1989 heeft de inspecteur wel geaccepteerd dat belanghebbendes werkzaamheden als beeldend kunstenaar een bron van inkomen vormden aan welk standpunt het hof in een procedure over dat jaar de conclusie heeft verbonden dat er geen reden was om de daarmee verkregen opbrengsten niet als winst uit onderneming aan te merken.
2.3 Op de begane grond en op de eerste en tweede verdieping van het pand aan de a-straat 19 te Z verhuurt belanghebbende kamers. Hij woont op de benedenetage. Ongeveer 1/6 deel van het pand wordt door belanghebbende bewoond. Het overige deel is bestemd voor de kamerverhuur.
2.4 De gemachtigde van belanghebbende heeft over het jaar 1999 aangifte gedaan voor de IB/PV naar een belastbaar inkomen van ƒ 10.775, - (negatief). Deze aangifte is op verschillende punten door de inspecteur niet gevolgd, onder meer op het punt van ondernemerschap. De inspecteur heeft op 26 juni 2002 een aanslag IB/PV over het jaar 1999 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 13.256, -. Tegen deze aanslag is bezwaar gemaakt.
2.5 Op 5 september 2002 is de onder punt 2.4 vermelde aanslag door achterwaartse verliesverrekening van het verlies over het jaar 2000 vastgesteld naar een belastbaar inkomen van nihil. De aanslag is ook vastgesteld op nihil. Op 27 maart 2003 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de onderhavige aanslag. Het belastbare inkomen is in die uitspraak vastgesteld op ƒ 9.734, - door alsnog rekening te houden met een bedrag van ƒ 3.522, - aan “financieringskosten van de onderneming”. Tegelijkertijd heeft de inspecteur de aanslag van nihil – zoals vastgesteld na de achterwaartse verliesverrekening - gehandhaafd. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de voormelde uitspraak op bezwaar.
2.6 In het belastbare inkomen van ƒ 9.734, - vastgesteld na bezwaar heeft de inspecteur rekening gehouden met ƒ 6.092, - aan inkomsten uit kamerverhuur, te weten het in de aangifte opgenomen bedrag van ƒ 1.785, - aan inkomsten uit verhuur vermeerderd met ƒ 4.307, - als correctie op die inkomsten in de aanslagregeling.
2.7 Na de mondelinge behandeling van 14 juli 2004 is namens belanghebbende een nadere opstelling gemaakt van de inkomsten en kosten ter zake van de kamerverhuur in het jaar 1999:
Huurvergoedingen (inclusief vergoedingen servicekosten) ƒ 30.134,53
Kosten (waaronder ƒ 3.521,80 aan financieringskosten en
ƒ 6.465,07 aan accountantskosten) ƒ 21.936,80
Afschrijvingen ƒ 10.821,21
(negatief) ƒ 2.623,48
2.8 Naar aanleiding van de onder punt 2.7 weergegeven opstelling heeft de inspecteur geconcludeerd dat het belastbaar inkomen over het jaar 1999 (vóór verliesverrekening) in plaats van ƒ 9.734, -, ƒ 18.655, - moet bedragen. De daarin in aanmerking genomen inkomsten uit arbeid, inkomsten uit eigen woning, persoonlijke verplichtingen en giften zijn niet in geschil. De opstelling van de kant van inspecteur van de inkomsten en kosten ter zake van de kamerverhuur is als volgt:
Huurvergoedingen (inclusief vergoedingen servicekosten) ƒ 30.132, -
Kosten ƒ 11.950, -
Afschrijvingen ƒ 3.406, -
Hypotheekrente ƒ 4.583, -
ƒ 10.193, -
De onder punt 2.7 vermelde financieringskosten en accountantskosten heeft de inspecteur niet als kostenposten van de verhuur geaccepteerd.
2.8 Belanghebbende heeft voor de kamers op de eerste en tweede verdieping als kale huur en als servicekostenvergoedingen respectievelijk ƒ 17.228,03 en ƒ 5849,17 opgenomen. De verhuurde kamer op de benedenetage rekent hij tot zijn ondernemingsvermogen. De huurprijs die hierop ziet heeft belanghebbende gesteld op ƒ 5.486,65 - (inclusief omzetbelasting), de servicekostenvergoeding op ƒ 1.570,68. Deze bedragen heeft belanghebbende als resultaat uit zijn onderneming aangegeven. Het onder punt 2.7 vermelde bedrag aan afschrijvingen ad ƒ 10.821,21 heeft belanghebbende als volgt berekend:
40% kale huur kamers eerste, tweede verdieping ƒ 6.891,21
4% aanschafwaarde bedrijfsgedeelte ƒ 3.930, -.