4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 67d eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: Awr) kan de inspecteur gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag de belastingplichtige een boete opleggen indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen of nalaten leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede begrepen voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de niet als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden.
4.2 Vaststaat dat belanghebbende in de aangiften over de jaren 1996 tot en met 2000 aanzienlijke reiskosten via het reiskostenforfait en/of de beroepskostenaftrek (wat daar overigens ook van zij) in aanmerking heeft genomen. Voorts heeft hij voor de jaren 1999 en 2000 uitgaven voor ziekte als buitengewone lasten in aanmerking genomen, waaronder in 1999 reiskosten voor ziekenbezoek aan zijn moeder in een ziekenhuis in O. De als buitengewone lasten verantwoorde uitgaven betroffen steeds kosten in verband met ziekte. In afwijking hiervan heeft belanghebbende over 2001 evenals in het onderhavige jaar zijn reiskosten voor woon-werkverkeer als buitengewone last opgevoerd.
4.3 Voorts staat vast dat belanghebbende over de jaren voorafgaand aan 2001 nimmer aanleiding heeft gevonden zijn ook toen al niet onaanzienlijke reiskosten voor woon-werkverkeer als buitengewone lasten op te voeren.
4.4 In de aangifte over het onderhavige jaar heeft belanghebbende de in het geding zijnde kosten in gevuld in het scherm “Ziektekosten en andere buitengewone uitgaven” van het door de Belastingdienst beschikbaar gestelde aangifteprogramma. Bij het doorlopen van de vier schermen onder rubriek 26 is belanghebbende een aantal malen het woord “ziektekosten” tegengekomen. Deze aanduiding is naar het oordeel van het hof niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Voorts bevat de aangifte een rubriek waar, mits voldaan wordt aan de voorwaarden, aanspraak kan worden gemaakt op de reisaftrek als een tegemoetkoming is de kosten van reizen voor woon-werkverkeer.
4.5 Op grond van hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen komt het hof tot het oordeel dat de inspecteur is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de belanghebbende, na de wijziging in 2001 ten aanzien van de aftrekmogelijkheden, bij het invullen van zijn aangifte heeft gezocht naar een rubriek waar hij zijn reiskosten woning-werk kwijt kon. Door daarvoor vervolgens de voor de ziektekosten bestemde rubriek te gebruiken heeft belanghebbende naar het oordeel van het hof in ieder geval de niet denkbeeldig te verwaarlozen kans aanvaard dat zijn handelen tot gevolg zou hebben dat te weinig belasting zou worden geheven.
4.5 Op grond van de hierboven vastgestelde verwijtbaarheid en het ter zake door de inspecteur gevolgde beleid komt belanghebbende in beginsel voor een boete van 50% in aanmerking. Gelet op de ernst van genoemd verwijt en de omvang van de niet voldane belasting/premie volksverzekeringen acht het hof de hoogte van de door de inspecteur opgelegde boete in casu gepast en geboden.
4.6 Belanghebbende heeft ter zitting nog aangevoerd dat er sprake is van rechtsongelijkheid tussen “oude” en “nieuwe” zaken nu voor deze laatste per 1 januari 2005 een tweede feitelijke instantie deze zaken kan beoordelen. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstuk 2003-2004, 29251, nr. 6, Tweede Kamer, pagina 4) blijkt dat de wetgever er welbewust voor heeft gekozen de lopende boetezaken niet naar de rechtbank over te hevelen. Gelet hierop en in aanmerking nemend het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004, nr. 38 923, BNB 2004/197, volgt uit het ontbreken van een tweede feitelijke instantie niet zonder meer dat een opgelegde boete niet (geheel) in stand kan blijven.
4.7 Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt het hof dat deze als volgt is berekend:
- Verschuldigde inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen bij een verzamelinkomen van € 23.161,-- € 4.857,--
- Verschuldigde inkomstenbelasting/
premie volksverzekeringen bij een
verzamelinkomen van € 27.223,-- € 6.481,--
Verschil € 1.624,--
De boete bedraagt 50% van dit bedrag, ofwel € 812,--.
4.7 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep te falen.