ECLI:NL:GHLEE:2005:AT0465

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 441/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Pruiksma
  • mr. Drion
  • mr. Keuning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep en verjaring van aanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 11 maart 2005, staat de ontvankelijkheid van het beroep van drs. X centraal. De belanghebbende had in 1997 een navorderingsaanslag en een primitieve aanslag inkomstenbelasting opgelegd gekregen voor de jaren 1994 en 1995. In 2003 verzocht hij de ontvanger van de Belastingdienst om de resterende vorderingen te vernietigen en het beslag op zijn onroerende zaken op te heffen. De ontvanger beschouwde dit verzoek als afgehandeld zonder een formele uitspraak te doen, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende bij het hof.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2004 werd duidelijk dat de ontvanger het verzoek van de belanghebbende niet als een bezwaarschrift had opgevat, omdat er al een overeenkomst bestond over de behandeling van de kosten. Het hof oordeelde dat de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende niet kon worden vastgesteld, omdat de ontvanger geen uitspraak had gedaan op het bezwaarschrift. Het hof concludeerde dat het zich onbevoegd verklaarde om te oordelen over het verzoek tot opheffing van beslag, en verklaarde de belanghebbende voor het overige niet-ontvankelijk in zijn beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in belastingzaken en de noodzaak voor de ontvanger om op verzoeken van belanghebbenden adequaat te reageren. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd op 16 maart 2005 aan beide partijen verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 441/03 11 maart 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van drs. X te Z
(: belanghebbende) tegen de brief welke het hoofd van de eenheid Belastingdienst Noord/ kantoor Leeuwarden (: de ontvanger) op 14 mei 2003 aan belanghebbende heeft gezonden.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij brief van 14 mei 2003 heeft de ontvanger aan belanghebbende meegedeeld dat hij belanghebbendes verzoek van 3 april 2003 als afgehandeld beschouwt.
1.2 Tegen deze brief heeft belanghebbende op 19 mei 2003 bij het hof een beroepschrift (met bijlagen) ingediend. Het hof heeft op 4 juli 2003 van de ontvanger een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de zaak heeft belanghebbende op 21 oktober 2004 reeds zijn pleitnota aan het hof ingezonden. De reactie van de ontvanger op deze pleitnota heeft het hof op 1 november 2004 ontvangen.
1.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 4 november 2004, gehouden te Leeuwarden. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van zijn zoon A, alsmede de ontvanger, die werd vergezeld door de controlerend ambtenaar B.
1.4 Op 18 november 2004 heeft het hof mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn per aangetekende post op 2 december 2004 aan partijen verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
1.5 Op 28 december 2004 heeft het hof een verzoek van de belanghebbende ontvangen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het door de belanghebbende daarvoor verschuldigde griffierecht is op 8 februari 2005 voldaan.
2. De feiten
Op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting verhandelde staat tussen partijen als niet, dan onvoldoende weersproken het volgende vast.
2.1 Aan belanghebbende is op 11 april 1997 voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag alsmede voor het jaar 1995 een (primitieve) aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen opgelegd. Tevens zijn hem toen betekeningskosten voor dwangbevelen met betrekking tot deze aanslagen in rekening gebracht en kosten wegens beslag op onroerende zaken en wegens derdenbeslagen.
2.2 Bij brief van 3 april 2003, door de ontvanger ontvangen op 7 april 2003, heeft belanghebbende de ontvanger verzocht “de resterende vorderingen op grond van bovengenoemde aanslagen over 1994 en 1995 te vernietigen”, alsmede het executoriaal beslag op het pand a-straat 39/41 (te Z) op te heffen.
2.3 Bij brief van 14 mei 2003 heeft de ontvanger aan belanghebbende meegedeeld dat hij belanghebbendes verzoek van 3 april 2003 als afgehandeld beschouwt, waarbij de ontvanger verwijst naar de met belanghebbende gesloten overeenkomst van 13 mei 1997, waarin is bepaald dat uitstel van betaling zou worden verleend totdat door de inspecteur zou zijn beslist op ingediende bezwaarschriften en dat het bezwaar tegen de kosten na deze beslissing in behandeling zou worden genomen. Tevens merkt de ontvanger in deze brief op dat het uitstel de verjaring opschort.
2.4 Tegen deze brief van 14 mei 2003 is belanghebbende in beroep gekomen bij een beroepschrift dat op 19 mei 2003 bij het hof is binnengekomen.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep?
- Zo ja, zijn de aanslagen verjaard en
- zijn de vervolgingskosten nog verschuldigd?
- Moet het beslag op de onroerende zaken worden opgeheven?
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 In zijn brief van 3 april 2003 aan de ontvanger verzoekt belanghebbende om vernietiging van de resterende vorderingen op grond van (bovengenoemde) aanslagen over 1994 en 1995, zulks uitsluitend op grond van de verjaringstermijn. Tevens verzoekt belanghebbende in die brief het executoriaal beslag van het pand aan de a-straat 39/41 op te heffen.
4.2 De ontvanger heeft deze brief van belanghebbende niet opgevat als een bezwaarschrift tegen de in rekening gebrachte invorderingskosten en daarom geen uitspraak op bezwaar gedaan, nu daarover in mei 1997 al een overeenkomst met belanghebbende is gesloten, inhoudende dat over de kosten zou worden beslist nadat de inspecteur op het bezwaar tegen de aanslagen zou hebben beslist.
4.3 De ontvanger heeft zich naar ’s hofs oordeel terecht op vorenvermeld standpunt gesteld, nu enerzijds uit het tot de gedingstukken behorend afschrift van de brief van de ontvanger aan belanghebbende van 13 mei 1997 blijkt dat reeds toen bezwaar was gemaakt tegen de kosten, en anderzijds belanghebbende zijn verzoek van 3 april 2003 uitsluitend grondt op het verstrijken van de verjaringstermijn.
4.4 Daar de ontvanger in zijn brief van 14 mei 2003 derhalve geen uitspraak op een bezwaarschrift heeft gedaan is belanghebbendes beroep mitsdien niet-ontvankelijk. Aan een oordeel omtrent de door belanghebbende gestelde verjaring komt het hof derhalve niet toe.
4.5 Voor zover belanghebbende in zijn beroepschrift verzoekt de ontvanger te bevelen het beslag op zijn woning op te heffen kan aan dit verzoek geen gevolg worden gegeven, daar inzake dat beslag niet de belastingkamer van het gerechtshof doch de civiele rechter bevoegd is te oordelen.
5. De conclusie
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof zich onbevoegd zal verklaren te oordelen op belanghebbendes verzoek inzake opheffing van beslag, terwijl het hof belanghebbende voor het overige niet-ontvankelijk in zijn beroep zal verklaren.
6. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
- verklaart zich onbevoegd te oordelen op belanghebbendes verzoek inzake opheffing van beslag, en
- verklaart belanghebbende voor het overige niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Gedaan op 11 maart 2005 door mr. Pruiksma, vice-president en voorzitter, mr. Drion, raadsheer, en mr. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide
partijen op: 16 maart 2005