BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK-04/00699 11 februari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Leeuwarden (: de inspec-teur),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar bij aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 d.d. 24 april 2004 opgelegde verzuimboete van € 113,--.
1.1. Aan belanghebbende is bij voormelde aanslag een verzuimboete opgelegd van € 113,--.
1.2 Het daartegen door belanghebbende op 26 april 2004 ingediende bezwaarschrift is bij uitspraak van de inspecteur van 25 juni 2004 afgewezen.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een op 2 augustus 2004 bij het hof binnengekomen beroepschrift (met bijlagen).
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 december 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de belanghebbende en haar gemachtigde de heer A, alsmede de inspecteur.
1.5 Ter zitting heeft de heer A de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2.1. Te dezen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de verzuimboete van € 113,-- terecht is opgelegd.
2.2. Belanghebbende bepleit de onrechtmatigheid van de verzuimboete omdat zij volgens haar een aan de boete ten grondslag liggende aanmaning niet heeft ontvangen.
2.3. De inspecteur is op gronden als vermeld in de van de hem afkomstige stukken van oordeel dat de onderhavige verzuimboete terecht en op goede gronden is opgelegd.
2.4 Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
Daaraan zijn ter zitting geen nadere gronden aangevoerd.
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1. In artikel 67a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 1.134,-- kan opleggen.
3.2. Blijkens zijn verweerschrift heeft de inspecteur op 3 november 2003 een aanmaning naar de belanghebbende verzonden waarin zij wordt gemaand de belastingaangifte 2002 in te sturen. Ter zitting heeft de inspecteur daaraan toegevoegd dat belanghebbende na ontvangst van de aanmaning nog toen dagen de tijd wordt gegund aangifte te doen. Voorts heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat van verzonden aanmaningen een registratiebestand wordt bijgehouden en dat de verzonden aanmaning d.d. 3 november 2003 uit dit bestand blijkt.
Onder deze omstandigheden acht het hof aannemelijk dat aan belanghebbende een aanmaning is verzonden. De enkele mededeling van belanghebbende dat zij die aanmaning niet heeft ontvangen doet daar niet aan af, immers in de wet is geen steun te vinden voor de stelling dat het aan het verzuim verbonden rechtsgevolg slechts intreedt indien de zekerheid bestaat dat de belastingplichtige van de materiele inhoud van de aanmaning kennis heeft kunnen nemen.
3.3. Nu tevens is gebleken dat de inspecteur het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst op juiste wijze heeft toegepast, is aan belanghebbende terecht een verzuimboete van € 113,-- opgelegd.
3.4 Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond, zodat de bestreden uitspraak gehandhaafd dient te blijven.
4. De proceskosten.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het hof geen termen aanwezig.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door prof. mr E. Aardema, vice-president, voorzitter, in tegenwoordigheid van de heer M. Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier op 11 februari 2005 en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde de griffier buiten staat te ondertekenen.
Op 16 februari 2005 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.