ECLI:NL:GHLEE:2005:AS5734

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 04-01053
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sanctie voor verkeersovertreding met betrekking tot doorgetrokken streep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die aan de betrokkene is opgelegd voor het zich bevinden links van een doorgetrokken streep tussen rijstroken. De betrokkene heeft op 19 december 2003 op de Rondweg te Diepenheim een gedraging verricht die in strijd is met de regels van de RVV 1990. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De betrokkene heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn standpunt heeft toegelicht en de advocaat-generaal heeft gereageerd.

Het hof heeft de zaak behandeld op 26 januari 2005. De betrokkene was aanwezig, vergezeld door een gemachtigde, en de advocaat-generaal was vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen, waarbij het vooral ging om de vraag of de wegmarkering zich aan de gemiddelde weggebruiker voordoet als een doorgetrokken streep in de zin van artikel 76 RVV 1990.

Het hof concludeert dat de wegmarkering in dit geval niet kan worden aangemerkt als een doorgetrokken streep, omdat de inrichting van de weg en de breedte van de tussenruimte tussen de rijstroken niet overeenkomen met de vereisten van de RVV. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, en de sanctie wordt gewijzigd. De betrokkene wordt gedeeltelijk in het gelijk gesteld, en de proceskosten worden vergoed. Het hof stelt de sanctie vast op Euro 86,- en bepaalt dat een deel van de zekerheid die door de betrokkene is gesteld, wordt gerestitueerd.

Uitspraak

WAHV 04/01053
9 februari 2005
CJIB 39068311774
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Almelo
van 9 juli 2004
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Almelo ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 januari 2005. De betrokkene is verschenen, vergezeld door [naam]. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. T.H. Pitstra.
Ter zitting heeft de voorzitter de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 115,- opgelegd ter zake van "zich links bevinden van de doorgetrokken streep tussen rijstroken/op paden met verkeer in beide richtingen", welke gedraging zou zijn verricht op 19 december 2003 op de Rondweg te Diepenheim.
3.2. Door de betrokkene is niet bestreden, dat hij zich links van een doorgetrokken streep heeft bevonden op de Rondweg te Diepenheim, maar hij bestrijdt dat er sprake is van een doorgetrokken streep als bedoeld in art. 76 RVV 1990, nu de wegsituatie zodanig is, dat de rijbaan is verdeeld in twee rijstroken, ieder voor het verkeer in één richting, gescheiden door een middengedeelte van deels ongeveer 1.10 meter, deels 90 centimeter, in ieder geval veel breder dan de ruimte tussen de dubbele doorgetrokken streep, zoals in de bijlage 8 hoofdstuk II bij het Verdrag inzake verkeerstekens (Wenen, 8 november 1968, Trb. 1974 nr. 36) is voorgeschreven, namelijk variërend van 10 tot 18 cm. Een en ander betekent, dat de strepen in een dergelijke situatie niet te beschouwen zijn als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt onder meer steun gezocht bij HR 14 maart 2000 (LJN AA5121, VR 2000/149).
3.3. Door de advocaat-generaal wordt dit standpunt bestreden. Het staat niet ter beoordeling van de weggebruiker of een verkeersteken overeenkomstig de voorschriften of aanbevelingen is geplaatst. Bepalend is in casu of de wegmarkering zich redelijkerwijs slechts kan voordoen aan die weggebruiker als een doorgetrokken streep in de zin van artikel 76 RVV 1990. Naar het oordeel van de advocaat-generaal is dit ten aanzien van beide strepen het geval.
3.4. Het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2000 betreft het navolgende. De rijstrook van de toerit naar de autosnelweg is gemarkeerd met doorgetrokken strepen. Vanaf het punt waar de toerit en de rijbaan van de autosnelweg samenkomen is tussen de linker doorgetrokken streep van de toerit en de rechter doorgetrokken streep van de rijbaan van de snelweg een wit driehoekig vlak aangebracht. Na het convergentiepunt lopen genoemde ononderbroken strepen over enige afstand parallel naast elkaar liggend door. Het oordeel van de kantonrechter dat de betrokkene, die na het convergentiepunt over de dubbele ononderbroken streep is gereden art. 76 RVV 1990 heeft geschonden blijft in stand. Ten aanzien van de doorgetrokken strepen vóór het convergentiepunt langs het witte vlak wordt door de Hoge Raad overwogen: "(...) dat laatstgenoemde strepen zich niet bevinden tussen rijstroken of paden en dus niet de functie van een doorgetrokken streep als bedoeld in art. 76 RVV 1990 hebben. Opmerking verdient dat weliswaar overschrijding van die streep aldaar, gelet op het overwogene, geen overtreding van art. 76 RVV 1990 oplevert, doch dat zodanige gedraging ingevolge art 10, eerste lid, RVV 1990 verboden is. Bij een samenvoeging van wegen als hier aan de orde is kan het witte driehoekige vlak bij het convergentiepunt immers niet worden beschouwd als een weggedeelte dat voor rijdende voertuigen op een van die wegen is bestemd.".
3.5. Uit het arrest van de Hoge Raad kan in de eerste plaats worden afgeleid, dat ondanks de omstandigheid, dat art 76 RVV 1990 niet spreekt over een dubbele doorgetrokken streep, dit artikel tevens van toepassing is, wanneer het verkeer op rijstroken of paden wordt gescheiden door een dubbele doorgetrokken streep. In de tweede plaats volgt uit het arrest, dat - onder andere - de doorgetrokken streep die zich bevindt naast een toerit aan de linkerzijde tot aan het convergentiepunt niet een doorgetrokken streep is als bedoeld in art. 76 RVV 1990, maar een verkeersgeleidende streep. In de derde plaats wordt door de Hoge Raad vastgesteld, dat het berijden van het witte vlak weliswaar niet een overtreding van art. 76 RVV 1990 oplevert, maar wel van art. 10, eerste lid, RVV 1990, omdat dit vlak niet is bestemd voor rijdende voertuigen op een van de twee wegen.
3.6. Dit hof heeft bij zijn arresten van 15 mei 2002 (WAHV 02/00047, LJN AE3505, VR 2002/192) en 17 maart 2004 (WAHV 03/01117, LJN AO8651, VR 2004,94) voor de vraag of er sprake is van een doorgetrokken streep bepalend geacht of de wegmarkering zich aan de gemiddelde weggebruiker voordoet als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990. Daarbij staat het niet ter beoordeling van de weggebruiker of een verkeersteken overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst. Dat is slechts anders in het geval de situatie klaarblijkelijk zo afwijkend is van die waarop het verkeersteken betrekking heeft dat bij gevolg geven aan dat teken de veiligheid op de weg in gevaar zou worden gebracht (vgl. Hof Leeuwarden 14 oktober 2003, WAHV 03/00637, LJN AO0697).
3.7. Een en ander betekent, dat voor de vraag of er sprake is van een doorgetrokken streep niet bepalend is of de breedte van de streep overeenstemt met bijvoorbeeld de "Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen" of bijvoorbeeld of de afwateringssleuven waarmee de doorgetrokken streep bij het gebruik van thermoplastisch materiaal niet groter zijn dan 30 tot 50 mm, dan wel of de tussenruimte tussen de dubbele doorgetrokken streep in overeenstemming is met eerder genoemde bijlage 8 hoofdstuk II bij het Verdrag inzake verkeerstekens, zolang de wegmarkering zich aan de weggebruiker voordoet als een doorgetrokken streep.
3.8. In het onderhavige geval betreft het een weg die in de terminologie van de Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidskenmerken van weginfrastructuur van het C.R.O.W. (ISBN 90 6628 419 6) wordt aangemerkt als een gebiedsontsluitings-weg buiten de bebouwde kom van het type II: twee rijstroken gescheiden door een doorgetrokken dubbele asmarkering met (verharde) tussenruimte. Het normale dwarsprofiel van een dergelijke weg conform het Handboek Wegontwerp ziet er als volgt uit (pag. 24): rijstrookbreedte 2.75 m; doorgetrokken dubbele asmarkering 0,15 m breed met 0,80 m tussenruimte, een redresseerstrook van 0,30 m, een pechstrook van 1,95 m en onderbroken 3-3 kantmarkering 0,15 m breed. Op smallere bestaande wegen is het dwarsprofiel met marges in de maatvoering voor zover hier van belang: rijstrookbreedte 2,70 tot 2,75 m, breedte belijning 10 tot 15 cm en de tussenruimte variërend tussen 20 en 80 cm. Daarbij wordt aangegeven dat het niet aan te bevelen is het totale dwarsprofiel uit alle minimale margematen op te bouwen.
3.9. Op pagina 17 van genoemde Richtlijn wordt opgemerkt, dat het aanbrengen van de essentiële herkenbaarheidskenmerken geen juridische consequenties meebrengt. Ten aanzien van de status van de "dubbele asmarkering" wordt daarbij gewezen op voormeld arrest van dit hof van 14 oktober 2003, WAHV 03/00637. Voor zover daar echter uit wordt afgeleid, dat ongeacht de afstand tussen de doorgetrokken strepen sprake is van een - dubbele - doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990, wordt miskend, dat bepalend is of het verkeersteken zich aan de gemiddelde weggebruiker voordoet als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990.
3.10. In aanmerking nemende, dat de wijze waarop de weg is ingericht zich voordoet als een weg waar de rijstroken van elkaar worden gescheiden door een afgegrensde tussenruimte en dat de belijning zich daarom evenmin voordoet als een dubbele asstreep tussen rijstroken, is naar het oordeel van het hof niet voldaan aan het vereiste dat het verkeersteken zich voordoet als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990, nu deze zich niet tussen rijstroken of paden bevindt als bedoeld in dat artikel.
3.11. Het bovenstaande houdt in, dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven, omdat de betrokkene niet de gedraging heeft verricht waarvoor hem een sanctie is opgelegd.
3.12. Dit betekent echter niet, dat het de betrokkene - naar hij meent te weten - heeft vrijgestaan om in te halen, omdat geen bord F1 is geplaatst (verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen). Immers, ook al is er geen sprake van een asstreep in de zin van art. 76 RVV 1990, de inrichting van de weg is zodanig, dat duidelijk is dat de rijrichtingen gescheiden dienen te zijn. Daarmee zijn de doorgetrokken strepen te beschouwen als aan de linkerkant van de voor het in die richting rijdende verkeer bestemde gedeelte van de rijbaan aanwezige kantstrepen, die het niet voor het rijverkeer bestemde en derhalve niet van de rijbaan deel uitmakende middengedeelte afscheiden van dat deel van de rijbaan, als ware er sprake van een middenberm. Daarmee in overeenstemming is, dat op sommige wegen van dit type zich op het middengedeelte (al dan niet het verkeer hinderende of bemoeilijkende) obstakels bevinden.
3.13. Voor zover de betrokkene zich heeft bevonden op het tussengedeelte tussen de beide rijrichtingen heeft hij derhalve gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 10, eerste lid, RVV 1990 (vgl. HR 14 maart 2000, VR 2000/149, hierboven genoemd, feitcode R315a, sanctie Euro 57,-). Voor zover hij zich heeft bevonden op het gedeelte van de weg bestemd voor het verkeer in de tegenovergestelde richting heeft hij gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 3, eerste lid, RVV 1990 (vgl. HR 25 februari 1986, NJ 1986/615, feitcode R303, sanctie Euro 86,-).
3.14. Het hof is van oordeel dat in casu de meest gevaarzettende gedraging dient te worden gesanctioneerd. Aldus dient met toepassing van feitcode R 303 de sanctie te worden gewijzigd in Euro 86,-.
3.15. Nu de betrokkene gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, acht het hof termen aanwezig de kosten van de betrokkene, te weten diens reiskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, te vergoeden. Ingevolge art. 2, eerste lid, aanhef en onder c, van voormeld Besluit jo art. 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 worden reiskosten berekend naar het tarief per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Het hof zal daarom ter zake van reiskosten (Geesteren-Almelo vv en Geesteren-Leeuwarden vv) aan de betrokkene een bedrag toekennen van Euro 58,70.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie, voor zover daarbij de feitcode, de omschrijving van de gedraging en de hoogte van de sanctie in de inleidende beschikking in stand zijn gelaten;
wijzigt, met vernietiging van de inleidende beschikking in zoverre, de feitcode in:
R303 en de omschrijving van de gedraging in: "als bestuurder van een motorvoertuig niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan autoweg of autosnelweg";
stelt het bedrag van de sanctie vast op Euro 86,-;
bepaalt dat een deel van hetgeen door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van Euro 29,-, door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van Euro 58,70;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mrs. Poelman, als voorzitter, Dijkstra en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.