ECLI:NL:GHLEE:2004:AR8381

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 04-00882
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging niet-ontvankelijkverklaring door kantonrechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 11 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 27 februari 2004 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder, had beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 86,- die was opgelegd wegens het niet geldig zijn van het keuringsbewijs van zijn motorrijtuig. De kantonrechter had de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding.

Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de betrokkene op 27 januari 2003 beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de officier van justitie. De officier van justitie had echter alsnog een beslissing genomen voordat de kantonrechter over het beroep had beslist. Het hof oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede geacht moet worden te zijn gericht tegen de reële beslissing van de officier van justitie van 8 februari 2003. Hierdoor was de niet-ontvankelijkverklaring door de kantonrechter onterecht.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling. Tevens heeft het hof de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 80,50. Het hof benadrukte dat het op de weg van de gemachtigde ligt om te voorkomen dat in vergelijkbare gevallen nodeloze niet-ontvankelijkverklaringen plaatsvinden, door tijdig en correct beroep in te stellen.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het hof in eerdere vergelijkbare zaken ook al had geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het hof heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet voor de behandeling van soortgelijke zaken in de toekomst.

Uitspraak

WAHV 04/00882
11 november 2004
CJIB 19051596744
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam
van 27 februari 2004
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
voor wie als gemachtigde optreedt mr. drs. M.J.G. Schroeder, wonende te Rotterdam.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking d.d. 7 juni 2002 een administratieve sanctie van Euro 86,- opgelegd ter zake van "voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren", welke gedraging zou zijn verricht op 13 april 2002 op de Admiraal De Ruyterweg in Rotterdam.
3.2. Uit de gedingstukken blijkt, voor zover van belang, het volgende. Op 17 juli 2002 is namens de betrokkene beroep ingesteld tegen oplegging van de administratieve sanctie. Bij brief van 27 januari 2003 heeft de gemachtigde van de betrokkene beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het beroep door de officier van justitie. Op 30 januari 2003 heeft de officier van justitie het beroep tegen oplegging van de administratieve sanctie ongegrond verklaard. Bij schrijven van 8 februari 2003 van het CJIB is deze beslissing (in elk geval) aan de gemachtigde van betrokkene verzonden. Op 27 maart 2003 heeft de gemachtigde van de betrokkene een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie van 8 februari 2003.
Op 12 december 2003 heeft de kantonrechter de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het beroep door de officier van justitie.
Op 27 februari 2004 heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
3.3. Het beroep van de gemachtigde van de betrokkene d.d. 27 januari 2003 is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in art. 6:2 aanhef en onder b Awb. Waar de officier van justitie alsnog een beslissing op het beroep heeft genomen, voordat de kantonrechter heeft beslist over het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en daarbij niet aan het bezwaar van de betrokkene is tegemoet gekomen, wordt ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, Awb het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen de reële beslissing van 8 februari 2003. Er kan derhalve geen sprake zijn van het niet tijdig in beroep komen van laatstgenoemde beslissing. Het als beroepschrift tegen de beslissing van de officier van 8 februari 2003 aangeduide geschrift van 27 maart 2003 moet aldus gezien worden als aanvulling van de gronden van het beroep tegen het niet tijdig beslissen en heeft als beroepschrift geen zelfstandige betekenis. Derhalve heeft de kantonrechter de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep gericht tegen de beslissing van de officier van justitie van 8 februari 2003.
3.4. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en de zaak ter verdere behandeling terugwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam.
3.5. De gemachtigde van de betrokkene verzoekt de advocaat-generaal te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, bestaande uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het hof zal aan de betrokkene voor de in hoger beroep verrichte proceshandeling overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding toekennen, en wel als volgt: beroepschrift hof = 1 punt, waarde per punt = ? 322,-, gewicht van de zaak = 0,25 (zeer licht), = ? 80,50. Hierbij wordt opgemerkt dat de kantonrechter zich dient uit te spreken over de proceskosten in de procedure bij de kantonrechter.
3.6. Ten behoeve van de gemachtigde van de betrokkene merkt het hof nog het volgende op. Reeds bij arrest van 19 juni 2002, gepubliceerd in VR 2003/178, waarin de gemachtigde van de betrokkene eveneens als gemachtigde optrad, heeft het hof in een vergelijkbaar geval als het onderhavige geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in art. 6:20 Awb, dat de brief waarin beroep is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie als beroepschrift geen zelfstandige betekenis heeft, maar als een aanvulling van de gronden van het beroep tegen het niet tijdig beslissen moet worden gezien en dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof heeft nadien in verschillende vergelijkbare zaken, waarin de gemachtigde van de betrokkene als gemachtigde optrad, vergelijkbare uitspraken gedaan. Naar het oordeel van het hof ligt het op de weg van de gemachtigde van de betrokkene om, met als uitgangspunt de bekendheid met de inhoud van voormelde rechtspraak, eraan bij te dragen om te voorkomen dat in vergelijkbare gevallen een nodeloze niet-ontvankelijkverklaring door de kantonrechter volgt, door een ná een door de officier van justitie gegeven reële beslissing in te dienen geschrift expliciet aan te duiden als aanvulling van de gronden van het beroep tegen het niet tijdig beslissen (alsmede dit zo mogelijk binnen een termijn van zes weken na die beslissing te doen), teneinde aldus de kans dat hoger beroep moet worden ingesteld te beperken.
In de onderhavige zaak is na het wijzen van eerstgenoemd arrest, doch nog vóór de nadien gevolgde uitspraken, het schrijven d.d. 27 maart 2003 ingediend. De gemachtigde van de betrokkene dient er echter rekening mee te houden dat het hof, uitgaande van de bekendheid van de gemachtigde van de betrokkene met de uitspraken van het hof, in andere vergelijkbare gevallen zal kunnen overwegen dat het verzoek om vergoeding van de in hoger beroep gemaakte proceskosten - als nodeloos gemaakt c.q. op oneigenlijke wijze gegenereerd - afgewezen dient te worden.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank te Rotterdam ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van ter hoogte van Euro 80,50.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.