ECLI:NL:GHLEE:2004:AR8381
Gerechtshof Leeuwarden
- Proceskostenveroordeling
- A. Dijkstra
- J. Poelman
- M. Weenink
- Rechtspraak.nl
Vernietiging niet-ontvankelijkverklaring door kantonrechter in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 11 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 27 februari 2004 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder, had beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 86,- die was opgelegd wegens het niet geldig zijn van het keuringsbewijs van zijn motorrijtuig. De kantonrechter had de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding.
Het hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de betrokkene op 27 januari 2003 beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de officier van justitie. De officier van justitie had echter alsnog een beslissing genomen voordat de kantonrechter over het beroep had beslist. Het hof oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede geacht moet worden te zijn gericht tegen de reële beslissing van de officier van justitie van 8 februari 2003. Hierdoor was de niet-ontvankelijkverklaring door de kantonrechter onterecht.
Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling. Tevens heeft het hof de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 80,50. Het hof benadrukte dat het op de weg van de gemachtigde ligt om te voorkomen dat in vergelijkbare gevallen nodeloze niet-ontvankelijkverklaringen plaatsvinden, door tijdig en correct beroep in te stellen.
Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het hof in eerdere vergelijkbare zaken ook al had geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het hof heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet voor de behandeling van soortgelijke zaken in de toekomst.