ECLI:NL:GHLEE:2004:AR7182

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001098-04
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwen op de inhoud van een ter hand gestelde tekst met betrekking tot rijbewijs en verblijfsstatus

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter te Assen. De verdachte, die afkomstig is uit Armenië, werd beschuldigd van het rijden zonder geldig rijbewijs op 30 december 2003 in Gasselternijveen. De verdachte had een Armeens rijbewijs en een internationaal rijbewijs, maar beschikte niet over een verblijfsvergunning in Nederland. Het hof overwoog dat de verdachte niet mocht vertrouwen op een door een vriend ter hand gestelde tekst die onterecht stelde dat hij zonder registratie met zijn buitenlandse rijbewijs in Nederland mocht rijden. De verdachte was eerder veroordeeld voor een overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994, wat zijn situatie verergerde. Het hof oordeelde dat de verdachte niet zonder gedegen informatie mocht vertrouwen op de inhoud van de tekst en dat een beroep op dwaling niet toekwam. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de omstandigheden van de zaak en de verwarring die de verdachte had ervaren over zijn rijbewijs.

Uitspraak

Gerechtshof te Leeuwarden
Parketnummer: 24-001098-04
Arrest d.d. 26 november 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, enkelvoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter te Assen d.d. 23 juni 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouwe, mr. B. Roodveldt, advocate te Alkmaar.
Het vonnis waarvan beroep
De kantonrechter te Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een overtreding veroordeeld tot een straf, een en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is d.d. 23 juni 2004 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 12 november 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
‘Hij op of omstreeks 30 december 2003 te of nabij Gasselternijveen, in de gemeente Aa en Hunze, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Ir. van Veelenweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde’.
Verweer
Door en namens verdachte is ter ’s hofs terechtzitting aangevoerd dat het ingestelde hoger beroep een principieel karakter heeft. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er bij verdachte onduidelijkheid bestaat omtrent de geldigheid in Nederland van zijn internationale/Armeense rijbewijs. Er is een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen d.d. 10 juli 2003 (zaaknr.: zaak C 246/00), waarin is bepaald dat Nederland niet een verplichte registratie van een Europees rijbewijs mag verlangen. Verdachte is in het bezit van een toelichting op deze uitspraak. Deze toelichting/ tekst, die op 2 januari 2004 door een functionaris van de politie in Purmerend van een stempel en een paraaf is voorzien, is afkomstig van een vriend van verdachte. In deze tekst staat dat er tot aan de wijziging van de Wegenverkeerswet (artikel 108, lid 1 onder g en h) niet geschreven (het hof leest: geverbaliseerd) kan worden voor buitenlanders die rijden met een geldig rijbewijs uit het land van herkomst. Je hoeft je dus niet af te vragen uit welk land de bestuurder komt en of hij of zij langer dan een bepaalde tijd in Nederland woont, het is altijd goed, tenzij de bestuurder helemaal zonder rijbewijs rijdt, aldus de toelichting. In strijd met deze tekst is tegen verdachte in dit geval toch proces-verbaal opgemaakt wegens rijden zonder geldig rijbewijs. In andere gevallen mochten zowel zijn vriend als hij wel na staande houding wel doorrijden. Er is dus in gelijksoortige situaties verschillend gereageerd. Verdachte wil thans door middel van een rechterlijke uitspraak weten waar hij aan toe is.
Beoordeling van het verweer
Verdachte is afkomstig uit Armenië. Hij heeft een Armeens rijbewijs en een internationaal rijbewijs. Hij heeft geen verblijfsvergunning en zijn asielprocedure loopt nog. Derhalve verblijft hij niet rechtmatig in Nederland zoals bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en l van de Vreemdelingenwet. Gelet op het bepaalde in artikel 111, derde lid van de Wegenverkeerswet kan slechts bij rechtmatig verblijf aan hem een (Nederlands) rijbewijs worden afgegeven. Hij kan dus zijn rijbewijs niet omwisselen voor een Nederlands exemplaar.
In de door verdachte overgelegde tekst wordt verwezen naar een uitspraak van het Europese Hof van justitie d.d. 10 juli 2003. De uitspraak waarnaar wordt verwezen heeft betrekking op artikel 108 onder h van de Wegenverkeerswet 1994. In artikel 108 onder h gaat het om bestuurders die in Nederland woonachtig zijn en aan wie door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte, een rijbewijs is afgegeven. Armenië is geen lidstaat van de Europese Gemeenschap en is geen verdragspartner bij genoemde overeenkomst.
De tekst die verdachte in zijn bezit heeft klopt in zoverre dat het door een lidstaat afgegeven rijbewijs door lidstaten erkend moet worden zonder dat van de houders ervan verlangd mag worden dat zij enige extra formaliteit vervullen. In het huidige stadium van harmonisatie van de voorwaarden voor het verkrijgen van een rijbewijs, mag de lidstaat van ontvangst dus niet verlangen dat de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs dit registreert om op zijn grondgebied een voertuig te mogen besturen, zoals dit in strijd met de uitspraak van het Hof van Justitie in artikel 108 onder h van de Wegenverkeerswet 1994 is geregeld.
Voornoemde uitspraak heeft echter geen betrekking op artikel 108 onder g van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl deze bepaling nu juist op de onderhavige situatie van toepassing is. Op grond van dit laatstgenoemde artikel zijn houders van rijbewijzen, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gedurende een bepaalde periode na vestiging in Nederland vrijgesteld van de Nederlandse rijbewijsplicht en mogen met het rijbewijs uit het land van herkomst aan het verkeer in Nederland blijven deelnemen.
De periode gedurende welke de vrijstelling geldt, dient enerzijds de betrokken houders in de gelegenheid te stellen het rijbewijs te laten omwisselen tegen een Nederlands rijbewijs dan wel, indien dat rijbewijs niet voor omwisseling in aanmerking komt, een Nederlands rijbewijs te verkrijgen door het met goed gevolg afleggen van een Nederlands rijexamen. De vrijstelling van de rijbewijsplicht behelst een periode van 185 dagen. Voor verdachte geldt deze periode voor vrijstelling van de rijbewijsplicht vermeld in artikel 108 onder g van de Wegenverkeerswet 1994.
Die periode was op 30 december 2003 reeds verstreken en aangezien verdachte niet tijdig zijn internationale/Armeense rijbewijs - gelet op zijn status - heeft kunnen inruilen of vervangen, heeft verdachte gereden zonder geldig rijbewijs.
Ambtshalve beoordeling van het verweer
Voorzover in verdachtes verweer de vraag besloten ligt of verdachte zodanig mocht vertrouwen op de inhoud van de hem ter hand gestelde tekst, dat een beroep op dwaling moet worden aangenomen, overweegt het hof dat verdachte beschikte over een - achteraf door de politie van een stempel voorziene - tekst welke - zoals hiervoor vastgesteld ten onrechte - vermeldt dat degene die over een in zijn eigen land afgegeven rijbewijs beschikt (het hof verstaat: waarvan de geldigheidsduur nog niet is verlopen) zich niet hoeft af te vragen uit welk land de bestuurder komt en of hij of zij langer dan een bepaalde tijd in Nederland woont, als bestuurder van een motorrijtuig in Nederland mag optreden. Daar staat tegenover dat verdachte eerder, te weten op 12 augustus 2003, wegens handelen in strijd met artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte niet zonder het nader inwinnen van gedegen informatie bij een gezag verdienende persoon of organisatie mocht vertouwen op de juistheid van de hem door een vriend ter hand gestelde tekst, zodat een beroep op dwaling hem niet toekomt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 december 2003 te Gasselternijveen als bestuurder van een personenauto heeft gereden op de weg, de Ir. van Veelenweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op de overtreding:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering van de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
Het hof is van oordeel dat eerdergenoemde tekst voor verdachte tot verwarring heeft geleid. Nu aannemelijk is dat het verdachte in de onderhavige zaak te doen is om een ondubbelzinnige uitspraak omtrent de vraag of het hem is toegestaan in Nederland als bestuurder van een motorvoertuig aan het verkeer deel te nemen, zolang hij niet rechtmatig in Nederland verblijft, als bedoeld in artikel 8 onder a tot en met d en l van de Vreemdelingenwet, en nu niet is gebleken dat zodanige uitspraak eerder is gegeven, is het hof van oordeel dat thans kan worden volstaan met schuldigverklaring van verdachte zonder oplegging van een straf of maatregel. Het hof heeft hierbij gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 9a en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld tenlastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
bepaalt dat aan [verdachte] geen straf of maatregel wordt opgelegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Van den Bergh, in tegenwoordigheid van mr. Lok als griffier.