ECLI:NL:GHLEE:2004:AR6827

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 203/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek van buitengewone lasten voor massagestoel en huisapotheek in inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vraag centraal of de belanghebbende in het jaar 2000 recht heeft op aftrek van buitengewone lasten in verband met de aanschaf van een massagestoel en een huisapotheek. De belanghebbende, gehuwd met een chronisch zieke echtgenote, had in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting een bedrag van ƒ 1.395,- voor de massagestoel en ƒ 500,- voor de huisapotheek opgevoerd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aftrekken niet toegestaan, wat leidde tot bezwaar en beroep bij het hof.

Het hof heeft vastgesteld dat de massagestoel niet kan worden aangemerkt als hulpmiddel in de zin van artikel 46, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting. Dit is gebaseerd op de overweging dat de massagestoel niet specifiek is voor gebruik door zieke of invalide personen en dat het gebruik ervan niet beperkt is tot deze groep. De belanghebbende deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat in het verleden de aftrek van een oude massagestoel was toegestaan, maar het hof verwierp dit beroep, omdat er geen bewijs was dat de inspecteur een bewuste standpuntbepaling had gedaan.

Wat betreft de huisapotheek oordeelde het hof dat de aftrek beperkt moest blijven tot het forfaitaire bedrag van ƒ 50,- per persoon, aangezien de belanghebbende niet kon aantonen dat de kosten voor de neusdruppels als farmaceutische middelen op voorschrift van een arts waren verstrekt. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet in zijn gelijk kon worden gesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 203/03 26 november 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Noord, kantoor Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende werd voor het jaar 2000 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op 5 november 2002 aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna te noemen: de Wet), van ƒ 81.692, -.
1.2 Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Hierop heeft de inspecteur bij uitspraak van 7 februari 2003 de aanslag gehandhaafd.
1.3 Tegen deze uitspraak is een beroepschrift (met bijlagen) bij het hof ingekomen op 26 februari 2003.
1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) op 12 mei 2003 heeft ingezonden, heeft belanghebbende op 3 augustus 2004 een nader stuk ter griffie van het hof ingestuurd.
1.5 Vervolgens heeft de mondelinge behandeling ter zitting van 3 september 2004 gehouden te Leeuwarden plaatsgevonden, alwaar belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. Ter zitting heeft de inspecteur een pleitnota (met bijlagen) overgelegd en voorgelezen. Tegen overlegging van de bijlagen is door belanghebbende geen bezwaar naar voren gebracht.
1.6 Het hof heeft in deze zaak op 17 september 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 1 oktober 2004, aan partijen is verzonden.
1.7 Bij schrijven ingekomen op 12 oktober 2004 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.8 De griffier heeft belanghebbende bij brief van 18 oktober 2004 gewezen op het daartoe verschuldigde griffierecht ad € 43,50 en belanghebbende heeft vervolgens op 19 oktober 2004 dat griffierecht voldaan.
1.9 Van alle vermelde (en hierna nog te vermelde) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten:
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1 Belanghebbende is gehuwd met mevrouw A. Hij heeft van hen beiden het hoogst persoonlijk arbeidsinkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet). Zijn echtgenote is chronisch ernstig ziek en nagenoeg volledig bedlegerig. Voor zover zij in staat is het bed te verlaten is zij aangewezen op een rolstoel. Haar spieren worden in beperkte mate gebruikt, wat leidt tot allerlei spieraandoeningen. Teneinde de daardoor ontstane pijnen te verminderen heeft belanghebbende op advies van een fysiotherapeut enkele jaren geleden een massagestoel aangeschaft.
2.2 In het onderhavige jaar heeft belanghebbende een nieuwe massagestoel aangeschaft ter vervanging van de oude stoel. De oude massagestoel heeft belanghebbende destijds in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) opgenomen onder de buitengewone lasten. Deze aftrek is door de inspecteur toegestaan.
2.3 Over het jaar 2000 doet belanghebbende aangifte IB/PV naar een belastbaar inkomen van ƒ 79.697, -. Als ziektekosten heeft hij een bedrag van ƒ 21.211, - opgevoerd. Een bedrag daarvan, namelijk ƒ 1.395, -, heeft betrekking op de massagestoel. De kostprijs van de massagestoel is ƒ 1.895, -. Partijen nemen deze prijs als uitgangspunt voor het onderhavige beroep. Van de buitengewone lasten ziet een bedrag van ƒ 500, - op de huisapotheek van belanghebbende en zijn echtgenote. Volgens belanghebbende behelst dit bedrag een kleine schatting van de werkelijk kosten van de huisapotheek. De uitgaven voor de huisapotheek worden voornamelijk aangewend voor strips ter controle van urine-infecties bij belanghebbendes echtgenote en voor neusdruppels. Deze middelen worden niet op doktersrecept verstrekt. Belanghebbende heeft een verklaring overgelegd van de keel, neus- en oorarts, die zijn echtgenote onder behandeling heeft. Deze verklaring luidt: “Mw. A 7-5-54 heeft een chronisch Otrivin gebruik om medische gronden”.
2.4 De inspecteur heeft in de aanslag IB/PV over het jaar 2000 de massagestoel niet in aftrek toegelaten. De huisapotheek heeft hij beperkt tot op het forfaitaire bedrag van ƒ 50, - per persoon.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in het jaar 2000 recht heeft op aftrek van buitengewone lasten ter zake van de door de ziekte van zijn echtgenote opgekomen aanschaf van de massagestoel. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of de massagestoel als een hulpmiddel in de zin van artikel 46, derde lid, van de Wet kan worden aangemerkt. Eveneens is in geschil of belanghebbende ƒ 500, - als huisapotheek in aftrek kan brengen.
3.2 Belanghebbende beantwoordt voormelde vragen bevestigend, de inspecteur ontkennend. Met betrekking tot de massagestoel doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ter zake van de uitgaven voor neusdruppels wil belanghebbende bovendien dat deze uitgaven worden aangemerkt als farmaceutische middelen verstrekt op voorschrift van een arts. Daarvoor verwijst hij naar de door hem overgelegde verklaring.
3.3 Voor een nadere onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. Rechtsoverwegingen
4.1 Ingevolge artikel 46, derde lid, aanhef, a en onder 3º, van de Wet - voor zover hier van belang – worden als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit uitsluitend aangemerkt de daarmede verband houdende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen, met dien verstande dat de totale kosten van farmaceutische en andere hulpmiddelen die niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts, in aanmerking worden genomen tot een bedrag van ƒ 50, - per persoon.
4.2 Ter zake van het geschilpunt omtrent de massagestoel neemt het hof, nu gesteld noch gebleken is dat de massagestoel is opgenomen in het verstrekkingenpakket van de Ziekenfondswet en de AWBZ, het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2001, nr. 36 029, als maatstaf. De Hoge Raad heeft daarin overwogen dat voor een hulpmiddel, dat niet is opgenomen in het verstrekkingenpakket van de Ziekenfondswet of dat van de AWBZ, vereist is dat het een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat het alleen wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel dat het naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen.
4.3 Uit de tot de gedingstukken behorende beschrijving van een type massagestoel, die vergelijkbaar is met belanghebbendes massagestoel, blijkt niet dat een massagestoel specifiek gebruikt wordt door invalide of zieke mensen. De beschrijving staat gebruik van een massagestoel voor bij bijvoorbeeld behoefte aan ontspanning of bij vermoeidheid. Hieraan verbindt het hof de conclusie dat de stoel ook door gezonde, niet zieke of invalide personen, wordt gebruikt. Aan de conclusie doet niet af dat belanghebbendes echtgenoot haar massagestoel gebruikt ter vermindering van de door haar ziekte opgekomen spierklachten. Verder ziet het hof niet in dat de massagestoel een door haar ziekte gestoorde elementaire lichaamsfunctie overneemt. Het hof kan dan ook niet anders oordelen dan dat de door belanghebbende aangeschafte massagestoel geen hulpmiddel in de zin van artikel 46, derde lid, van de Wet is.
4.4 Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing daarvan voert hij aan dat de inspecteur in het verleden de aftrek van de oude massagestoel wel heeft toegelaten. Tegenover de betwisting van de inspecteur dat er destijds sprake was van een bewuste standpuntbepaling zijnerzijds stelt belanghebbende geen feiten of omstandigheden, die bij hem de indruk konden wekken dat het toestaan van de aftrek berustte op een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. Het hof kan dan ook niet anders dan belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel afwijzen. Dit geldt ook voor zijn beroep op het jarenlang volgen door de inspecteur van zijn aangiften waarin een hoger bedrag is opgenomen dan het forfait voor de huisapotheek. Ook daarbij stelt belanghebbende geen feiten of omstandigheden, die bij hem de indruk konden wekken dat het toestaan van de aftrek berustte op een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur.
4.5 Op grond van het overwogene onder punt 4.1 kan belanghebbende niet een hoger bedrag aan huisapotheek in aftrek brengen dan ƒ 50, - per persoon. Ook ten aanzien van belanghebbende en zijn echtgenote geldt het forfait onverkort. In zijn wil om middel van de door hem overgelegde verklaring van de keel-, neus- en oorarts de neusdruppels als middelen verstrekt op voorschrift van een arts aan te merken, volgt het hof belanghebbende niet. De overgelegde verklaring geeft immers niet meer aan dan dat zijn echtgenote gebruik maakt van neusdruppels om redenen waarom ook andere personen gebruik maken van die neusdruppels.
4.6 Gelet op al het vorenoverwogene beantwoordt het hof evenals de inspecteur de onder punt 3.1 gestelde vragen ontkennend.
4.7 Belanghebbende is van mening dat de behandeling door de inspecteur jegens hem onzorgvuldig is geweest. Zo heeft hij de door de inspecteur geopperde mogelijkheid van interne compensatie als chantage ervaren. Naar het oordeel van het hof is de inspecteur met in achtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur bevoegd om het leerstuk van interne compensatie toe te passen. Dit geldt ook bij de intrekking door de inspecteur van het verleende uitstel van betaling na de bestreden uitspraak op bezwaar. Van schending van voormelde beginselen is niet gebleken. Met betrekking tot het feit dat belanghebbende ondanks zijn verzoek daartoe niet is gehoord, merkt het hof op dat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende daardoor is benadeeld. Belanghebbende heeft bovendien in beroep de gelegenheid gekregen om zijn grieven schriftelijk uiteen te zetten en mondeling toe te lichten. Verder bestaat over de relevante feiten en de waardering daarvan uiteindelijk tussen partijen geen verschil van mening en bovendien heeft de inspecteur ter zake van de geschillen over de massagestoel en de huisapotheek geen beleidsvrijheid.
4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld en uitgesproken door mr. Drion, raadsheer en voorzitter van de derde enkelvoudige belastingkamer, ter openbare zitting van het gerechtshof Leeuwarden op 26 november 2004 in tegenwoordigheid van mr. De Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door voormelde voorzitter en griffier.
Op 2 december 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.