ECLI:NL:GHLEE:2004:AR6826

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 249/03 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en een opgelegde verzuimboete. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd voor de tijdvakken van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 en van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000. De inspecteur heeft bedragen nageheven die door belanghebbende als voorbelasting in aftrek waren gebracht. Belanghebbende, een zelfstandig gevestigd bedrijfseconoom, heeft zijn privé-auto gebruikt voor zakelijke ritten en een deel van de kilometervergoeding als voorbelasting opgevoerd. De inspecteur heeft deze aftrekken betwist en nageheven, wat door belanghebbende werd bestreden. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 september 2004, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. Het hof heeft op 27 september 2004 mondeling uitspraak gedaan en op 2 december 2004 de schriftelijke uitspraak verzonden. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht de nageheven bedragen heeft opgelegd, omdat de vereisten voor aftrek van voorbelasting niet zijn nageleefd. Ook de verzuimboete van 10% wordt door het hof gehandhaafd, omdat belanghebbende als deskundige op het gebied van belastingwetgeving geacht wordt te weten aan welke voorwaarden voor aftrek moet worden voldaan. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 249/03 26 november 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraken van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting voor de na te melden tijdvakken.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 227,--. Tevens is aan belanghebbende voor het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van
€ 6.220,--. Bij laatstgenoemde naheffingsaanslag is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 622,--
1.2. Op de tijdig ingediende bezwaarschriften van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraken van 1 maart 2003 de naheffingsaanslagen alsmede de verzuimboete gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 13 maart 2003 is ingekomen bij het hof.
1.4. De inspecteur heeft op 20 mei 2003 een verweerschrift ingediend bij het hof.
1.5. Op 28 mei 2003 heeft belanghebbende een (aanvullend) gedingstuk ingediend bij het hof. Een afschrift hiervan is gezonden aan de inspecteur.
1.6. Op 31 augustus 2004 is van belanghebbende een brief ingekomen, waarin hij onder meer aangeeft dat hij niet bij de mondelinge behandeling van deze zaak aanwezig kan zijn. Van deze brief is een afschrift aan de inspecteur gezonden.
1.7. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 13 september 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de inspecteur, vergezeld van een collega. Belanghebbende is, zoals hij reeds had aangekondigd (zie punt 1.6), niet ter zitting verschenen.
1.8. De inspecteur heeft de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.9. Het hof heeft in deze zaak op 27 september 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 11 oktober 2004, aan partijen is verzonden.
1.10. Bij schrijven ingekomen op 13 oktober 2004 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.11. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 18 oktober 2004, gewezen op het verschuldigde griffierecht en belanghebbende heeft vervolgens op 20 oktober 2004 dat griffierecht voldaan.
1.12. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als zelfstandig gevestigd bedrijfseconoom, die zich bezighoudt met administratieve en fiscale dienstverlening, zoals het verzorgen van belastingaangiften, het verzorgen van administraties en het verrichten van handelingen als assurantietussenpersoon. Naast zijn inkomsten uit vorenomschreven bedrijf ontvangt hij een uitkering van het GAK en een lijfrente-uitkering.
2.2. Zijn privé-auto gebruikt belanghebbende voor het maken van zakelijke ritten. De daarmee gemoeide kilometers worden tegen een vast bedrag ten laste van de resultatenrekening gebracht, waarna hij 12% van die kilometervergoeding op zijn aangifte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek brengt. Dat bedrag is door de inspecteur nageheven.
2.3. De in privé in 1997 en 2000 aangeschafte auto’s zijn onder de zogeheten margeregeling aangekocht, zodat aan belanghebbende terzake van die aankopen op de aankoopfacturen geen omzetbelasting in rekening is gebracht. De door belanghebbende vervolgens zelf berekende en als voorbelasting in aftrek gebrachte omzetbelasting over die aankopen is door de inspecteur nageheven.
2.4. Een door belanghebbende in de arm genomen advocaat heeft in de periode 1998 tot 2000 werkzaamheden verricht. Over het jaar 2000 zijn bij boekenonderzoek geen facturen van de advocaat aangetroffen waarop omzetbelasting in rekening was gebracht. Het niettemin door belanghebbende als voorbelasting in aftrek gebrachte bedrag van ƒ 745,-- is door de inspecteur nageheven.
1.5. Belanghebbende heeft in 2000 door tussenkomst van een particulier een computer aangeschaft, en beschikt terzake niet over een factuur waarop aan hem omzetbelasting in rekening is gebracht. De niettemin als voorbelasting in aftrek gebrachte ƒ 447,-- is door de inspecteur nageheven.
1.6. De in de naheffingsaanslag over het tijdvak 1998 tot en met 2000 begrepen enkelvoudige belasting is verhoogd met een verzuimboete van 10%, ofwel € 622,--.
1.7. Op de tegen de aldus nageheven omzetbelasting en de verzuimboete is door belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Bij de uitspraken op dat bezwaarschrift is de inspecteur niet aan de bezwaren tegemoetgekomen. Tegen die beide uitspraken richt zich het beroep.
2. Het geschil en de standpunten van partijen
2.1. In geschil is de vraag of de inspecteur voormelde als voorbelasting in aftrek gebrachte bedragen terecht heeft nageheven, zoals door de inspecteur wordt verdedigd, doch door belanghebbende wordt bestreden.
2.2. Belanghebbende bestrijdt voorts de juistheid van de opgelegde verzuimboete. Hij voert daartoe aan dat naar eer en geweten aangifte is gedaan, en dat toepassing van correcties door de inspecteur dan geen reden kan zijn een verzuimboete op te leggen.
2.3. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting.
3. De overwegingen omtrent het geschil
3.1. Krachtens het bepaalde in artikel 15, eerste lid, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de wet) komt voor aftrek als voorbelasting slechts in aanmerking die omzetbelasting welke door een ondernemer in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Ten aanzien van de advocaatkosten en de aanschaf van de computer is aan dat vereiste niet voldaan, zodat het terzake als voorbelasting in aftrek gebrachte bedrag terecht is nageheven.
3.2. Bij de onder de margeregeling in 1997 en 2000 aangeschafte auto’s is, gelet op artikel 28h, tweede lid, van de wet, door de verkoper op de uitgereikte facturen terecht niet afzonderlijk de omzetbelasting vermeld. Van aftrek van voorbelasting aan de zijde van belanghebbende als koper kan dan geen sprake zijn. Nu die aftrek door belanghebbende wel is toegepast, is terecht nageheven.
3.3. De door belanghebbende toegepaste aftrek voorbelasting terzake van de ten laste van zijn bedrijfswinst gebrachte kilometervergoeding vindt geen steun in het recht. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld zich te beroepen op het gelijkheidsbeginsel moet dat beroep worden verworpen, nu de door hem aangehaalde casus (wat er overigens van de beslissing in die zaak ook zij) niet op een vergelijkbaar geval betrekking had: de daar figurerende werknemer kan in fiscaal opzicht niet met belanghebbende als ondernemer worden vergeleken. Het terzake als voorbelasting door belanghebbende berekende en in aftrek gebrachte bedrag is terecht nageheven.
3.4. Met betrekking tot de opgelegde verzuimboete van 10% over het tijdvak 1998 tot en met 2000 zij allereerst opgemerkt dat voor deze verzuimboete niet het vereiste geldt dat aan de zijde van de belastingplichtige sprake moet zijn van opzet of grove schuld, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Dat sprake zou zijn van opzet of grove schuld is door de inspecteur niet gesteld.
3.5. Afwezigheid van alle schuld acht het hof in casu niet aanwezig: uitgaande van diens presentatie bij de Kamer van Koophandel moet belanghebbende deskundig geacht worden te zijn op het terrein van de toepasselijke regelgeving wat belastingplicht voor de omzetbelasting betreft, zodat de wettelijke vereisten die aan aftrek van voorbelasting zijn gesteld aan hem voldoende bekend zijn om onregelmatigheden in zijn BTW-administratie als hier geconstateerd te voorkomen. In dat licht moet de handelwijze van belanghebbende minstgenomen als verzuim worden aangemerkt, zodat de inspecteur op dat verzuim terecht en op goede gronden heeft gereageerd met een boete van 10%. Van een bijzonder geval, waarin financiële omstandigheden nopen tot matiging van de boete is het hof niet gebleken.
3.6. De voorgestelde grieven treffen geen van alle doel, zodat het beroep als in al zijn onderdelen ongegrond moet worden verworpen.
4. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 26 november 2004 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, coördinerend vice-president en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.
Op 2 december 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.