ECLI:NL:GHLEE:2004:AR5156
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Mr. Drion
- Rechtspraak.nl
Waardebeschikking en bezwaar tegen WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 29 oktober 2004, staat de vraag centraal of er grond is voor een nieuwe waardebeschikking met betrekking tot de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen een waardebeschikking van 28 februari 2001, waarbij de WOZ-waarde was vastgesteld op € 174.251. Na een verzoek om motivering van het bezwaar op 3 mei 2001, dat door de belanghebbende niet werd opgevolgd, verklaarde de ambtenaar het bezwaarschrift op 17 juli 2001 niet ontvankelijk. Vervolgens diende de belanghebbende op 22 oktober 2003 opnieuw bezwaar in, ditmaal met een verzoek om een nieuwe waardebeschikking op basis van artikel 19 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Dit tweede bezwaarschrift werd echter op 6 januari 2004 door de ambtenaar niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De mondelinge behandeling vond plaats op 27 augustus 2004, waar de belanghebbende en de gemachtigden van de ambtenaar aanwezig waren. Het hof constateerde dat de ambtenaar het tweede bezwaarschrift ten onrechte niet had opgevat als een beroepschrift tegen de eerdere uitspraak. Het hof oordeelde dat de ambtenaar alsnog op het verzoek van de belanghebbende moest beslissen. De uitspraak van het hof verklaarde het beroep gegrond en verplichtte de ambtenaar om te beschikken op het verzoek ex artikel 19, tweede lid, van de Wet WOZ. Tevens werd de ambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende, ter hoogte van € 115, en een vergoeding van € 37 voor het griffierecht. De gemeente Vlagtwedde werd aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten diende te dragen.
De uitspraak werd op 3 november 2004 aangetekend verzonden aan beide partijen. Het hof benadrukte dat de ambtenaar de wettelijke termijnen voor het indienen van een beroepschrift in acht moest nemen, maar dat het verzuim om het tweede bezwaarschrift als beroepschrift op te vatten zonder gevolgen bleef voor de ontvankelijkheid van de belanghebbende.