ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4715

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 2167/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
  • mr. Van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en privégebruik auto

In deze zaak is in geschil of belanghebbende, een directeur/groot aandeelhouder van A BV, in 1998 minder dan 1000 kilometer privé heeft gereden met de aan hem ter beschikking gestelde auto’s. De Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 156.334,--, waarbij de inspecteur het privégebruik van de auto’s had gecorrigeerd. Belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar de inspecteur handhaafde de aanslag. Tijdens de zitting op 17 mei 2004 werd de kilometeradministratie van belanghebbende besproken, waaruit bleek dat hij slechts 115 privé-kilometers had gereden. Belanghebbende voerde aan dat zijn administratie correct was, maar de inspecteur betwistte dit en stelde dat de administratie niet sluitend was. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat hij minder dan 1000 kilometer privé had gereden. De gebreken in de kilometeradministratie, zoals het ontbreken van ritten en inconsistenties in de tankbonnen, werden door het hof als onvoldoende beschouwd. Het hof concludeerde dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast had voldaan en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 9 augustus 2004 en het hof achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 2167-02 9 augustus 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst ondernemingen te Groningen (thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord/ kantoor Groningen, hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1998 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 156.334,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 12 november 2002 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 23 december 2002 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 17 mei 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en belanghebbende, die zijn gemachtigde vergezelde, zomede de inspecteur.
Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde bij schrijven van 5 mei 2004 enige stukken ingezonden, waarvan een afschrift is gezonden aan de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren op .. augustus 19.., is directeur/groot aandeelhouder van A BV (nader: de BV).
2.2 De BV heeft aan belanghebbende een personenauto ter beschikking gesteld, die door belanghebbende wordt gebruikt bij het verrichten van arbeid. In het onderhavige jaar betrof dit tot 30 januari een Mercedes Benz C200 en vanaf 30 januari een Mercedes Benz SLK200.
2.3 Met betrekking tot de met deze auto’s gereden kilometers heeft belanghebbende rittenstaten bijgehouden waarop was vermeld:
de datum, de plaats van vertrek (zonder adres), de plaats van aankomst (zonder adres), al dan niet retourrit, het aantal zakelijke kilometers en het aantal privé-kilometers.
Gelijke rittenstaten werden door belanghebbende sinds 1995 bijgehouden.
2.4 Voor het onderhavige jaar is op de rittenstaten een aantal van ongeveer 115 aan privé-kilometers vermeld.
2.5 Belanghebbende was in 1998 alleenstaand. Hij woonde in L, terwijl de BV gevestigd was in M.
2.6 Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende geen bedrag opgenomen als bedoeld in artikel 42, lid 3 of lid 4, van de Wet.
Voor de jaren 1995 tot en met 1997 heeft hij zulks evenmin gedaan. Voor die jaren is bij het opleggen van de aanslag op dit punt niet van belanghebbendes aangifte afgeweken. Wel is in 1997 van de aangifte afgeweken met betrekking tot renteposten.
2.7 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur, naast enige thans niet in geschil zijnde correcties ad f 12.085,--, het aangegeven belastbare inkomen van ƒ 128.318,-- verhoogd met f15.931,-- ter zake van privégebruik van de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto’s.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of is gebleken, in de zin van artikel 42, lid 5, van de Wet, dat belanghebbende de hem ter beschikking gestelde auto’s in 1998 voor minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
4.1 De kilometeradministratie klopt, behalve dat een rit naar N is vergeten. De administratie wordt achteraf vanuit de agenda bijgewerkt, waardoor wel eens een rit per vergissing op de verkeerde dag wordt genoteerd.
4.2 De ritten tussen woning en werk zijn steeds hetzelfde. Om te tanken hoeft slechts een paar honderd meter te worden gereden, zodat bij vermelding van hele kilometertallen dat niet tot uitdrukking komt.
4.3 Na thuiskomst wordt de auto niet gebruikt, omdat dan nog gewerkt of gestudeerd wordt. Naar het voetballen gaat belanghebbende op de fiets en uitgaan gebeurt per taxi. De vakantie was een vliegreis vanaf Schiphol, waarheen belanghebbende door een familielid is gebracht.
4.4 De aangiftes voor 1995 tot en met 1997 zijn op dit punt gevolgd, terwijl de aangifte betreffende 1997 onderwerp van discussie is geweest. Derhalve kon daaraan het vertrouwen worden ontleend dat de inspecteur de kilometerverantwoording daadwerkelijk heeft geaccepteerd.
4.5 De door de inspecteur geconstateerde onjuistheden zijn, behoudens de vergeten rit naar N, verklaard. De benzinebonnen van 17 januari en 18 januari hebben geen betrekking op met de auto’s gereden kilometers, maar op met de auto van een vriend gereden kilometers.
4.6 Belanghebbende verricht ook werkzaamheden voor B BV, welk bedrijf in hetzelfde pand is gevestigd als de BV.
4.7 Belanghebbende acht de proceshouding van de inspecteur volstrekt ontoelaatbaar daar ruim twee jaar is gewacht met het maken van opmerkingen over het privégebruik van de auto’s.
4.8 Voorts is belanghebbende van mening dat het subsidiair door de inspecteur aangevoerde standpunt, dat ten aanzien van de gebruikelijk-loonregeling interne compensatie moet worden toegepast, te laat door de inspecteur aangevoerd, zodat zulks zou moeten worden afgewezen.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
5.1 Op belanghebbende rust de bewijslast van de uitzondering van artikel 42, lid 5, van de Wet.
5.2 De door belanghebbende gevoerde kilometeradministratie is niet sluitend:
- De rittenstaat over januari 1998 kan niet juist zijn nu daarop tenminste een rit niet is genoteerd, zodat het aantal kilometers en de beginstand of de eindstand niet kunnen kloppen.
- Benzinebonnen van 17 en 18 januari zouden privéritten betreffen met de auto van een vriend, doch deze bonnen bevinden zich in de zakelijke administratie.
- De getankte hoeveelheid benzine kan niet kloppen met de vermelde aantallen kilometers als de data van het tanken en de verreden ritten in ogenschouw worden genomen. Dit blijkt bijvoorbeeld in februari.
- Op sommige dagen is blijkens de benzinebonnen wel getankt, terwijl er in de rittenadministratie geen verreden kilometers zijn opgenomen.
- Eventuele voor B BV gereden kilometers dienen als privékilometers te worden beschouwd.
5.3 In eerdere jaren is het privégebruik van auto’s of de kilometeradministratie nooit het onderwerp van een bewuste standpuntbepaling geweest. Belanghebbende kan aan het volgen van de aangifte op dit punt dan ook geen vertrouwen ontlenen dat thans geen correctie zou plaatsvinden.
5.4 Ingeval het hof bewezen acht dat belanghebbende minder dan 1000 kilometer heeft gereden voor privédoeleinden dient subsidiair nog interne compensatie te worden toegepast, daar het aangegeven loon uit dienstbetrekking lager is dan het gebruikelijke loon.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 42, lid 3, van de Wet wordt, ingeval aan een belastingplichtige in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld, tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten minste het bedrag waarmee twintig percent van de catalogusprijs –met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen- van de auto de vergoeding welke de belastingplichtige ter zake van het gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is, te boven gaat.
6.2 Ingevolge het vijfde lid van voormeld artikel 42 is vorenstaande bepaling niet van toepassing indien blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
6.3 Op belanghebbende rust, als degene die zich beroept op de uitzondering van artikel 42, lid 5, van de Wet, de last te doen blijken, in de zin van overtuigend aantonen, dat hij met de hem ter beschikking gestelde auto’s op jaarbasis minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden heeft gereden. Belanghebbende beroept zich dienaangaande op de door hem bijgehouden rittenadministratie.
6.4 De inspecteur heeft deze rittenadministratie verworpen onder aanvoering van de onder 5.2 opgesomde gebreken en omstandigheden. Belanghebbende heeft deze gebreken en omstandigheden voor een klein deel erkend en voor het overige bestreden.
6.5 Gelet op deze vorenvermelde gebreken en omstandigheden, voor zover door belanghebbende erkend, beschouwd in samenhang met de sub 2.3 omschreven inrichting van de rittenstaten, acht het hof de bestrijding door belanghebbende niet overtuigend. Daarvoor zijn de rittenstaten te weinig precies en gespecificeerd van inhoud.
6.6 Het hof acht daarmee niet overtuigend aangetoond dat belanghebbende in het onderhavige jaar met de auto’s minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden heeft gereden.
6.7 Belanghebbende heeft ter zitting getuigenbewijs aangeboden van zijn stellingen. Daarnaar gevraagd heeft belanghebbende verklaard dat getuigen kunnen verklaren dat hij per fiets naar de voetbalvereniging pleegt te gaan. Concreet kunnen, volgens belanghebbende, getuigen niet sluitend verklaren omtrent het privégebruik van de auto’s bij andere gelegenheden. Nu zulk getuigenbewijs, naar ’s hofs oordeel, door zijn beperktheid geen bijdrage kan leveren tot het overtuigend aantonen dat met de auto’s niet meer privékilometers zijn gereden dan in de rittenstaten is vermeld –na correctie daarvan in verband met erkende gebreken- passeert het hof dit aanbod van getuigenbewijs.
6.8 Belanghebbende beroept zich op de omstandigheid dat in de jaren 1995 tot en met 1997 zijn aangiften op dit punt, met een identieke rittenadministratie, door de inspecteur is gevolgd, aan welke omstandigheid hij het vertrouwen ontleende dat hij met de administratie aan de op hem rustende bewijslast had voldaan.
6.9 Aan de gemotiveerde ontkenning van de inspecteur dat dit onderdeel van de aangifte in voorgaande jaren voorwerp van bewuste standpuntbepaling door de inspecteur is geweest doet de door belanghebbende gedane verwijzing naar de tussen hem en de inspecteur gevoerde correspondentie aangaande de op de aangifte voor het jaar 1997 aan te brengen correcties niet af. Daaruit kan een standpuntbepaling van de inspecteur met betrekking tot het autogebruik niet worden afgeleid. Dit geldt temeer nu de geconstateerde gebreken in de kilometeradministratie pas bleken na kennisneming van de onderliggende bescheiden.
6.10 Belanghebbende kon derhalve aan het niet corrigeren van de aangifte op dit punt in voorgaande jaren niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat ook in het onderhavige jaar geen correctie zou worden aangebracht.
6.11 Het tijdsverloop tussen het indienen van de aangifte en de behandeling daarvan ter inspectie is, nu de aanslag is opgelegd binnen de daarvoor door de wet gegeven termijn, niet zodanig dat de inspecteur daardoor zijn recht tot het aanbrengen van correcties op de aangifte zou hebben verwerkt.
6.12 Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
6.13 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 9 augustus 2004 door mr. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. Huiskes en mr. Van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. De Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 27 oktober 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.