ECLI:NL:GHLEE:2004:AR3451

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 501/03 Vennootschapsbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. Drion
  • mr. Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring in vennootschapsbelastingzaak

In deze zaak is in geschil of de inspecteur de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar tegen een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996. De belanghebbende, een besloten vennootschap, ontving op 15 oktober 1997 een aanslag van f. 600.000,-- met een boete van f. 1.000,--. Na het indienen van een bezwaar op 1 februari 2002, verklaarde de inspecteur de belanghebbende niet-ontvankelijk. De belanghebbende ging in beroep bij het gerechtshof te Arnhem, dat de zaak doorstuurde naar het gerechtshof te Leeuwarden. Tijdens de zitting op 21 april 2004 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende pleitnota's en bijlagen overhandigde.

De belanghebbende stelde dat haar administratie op 5 september 1997 in beslag was genomen door het Openbaar Ministerie, waardoor zij niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. De inspecteur voerde aan dat de aanslag correct was verzonden naar het opgegeven adres en dat het bezwaar te laat was ingediend. Het hof oordeelde dat de belanghebbende het aanslagbiljet had ontvangen en dat er geen omstandigheden waren die het verzuim konden rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat het bezwaar te laat was en derhalve niet-ontvankelijk was.

De beslissing van het hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er waren geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door prof. mr. Aardema, vice-president en voorzitter, mr. Drion, raadsheer, en mr. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, in aanwezigheid van griffier mr. De Jong-Braaksma.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 501/03 14 juli 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV, statutair gevestigd te Z, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Lelystad (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Aan belanghebbende werd voor het jaar 1996 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f. 600.000,-- met een boete van f. 1.000,-- bij op 15 oktober 1997 gedagtekend aanslagbiljet.
Op het bezwaar van belangebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 1 februari 2002 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 11 maart 2002 werd ingediend bij het gerechtshof te Arnhem en welk beroep werd aangevuld bij schrijven (met bijlagen) van 29 november 2002, welke stukken door het gerechtshof te Arnhem werden doorgezonden naar het gerechtshof te Leeuwarden, alwaar deze op 12 juni 2003 zijn ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 21 april 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, en de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota voorgedragen en overgelegd, voorzien – zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur – van een drietal bijlagen.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Door belanghebbende werd aanvankelijk geen aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996 ingediend, waarop de inspecteur bij het hiervoor vermelde aanslagbiljet aan belanghebbende een ambtshalve aanslag heeft opgelegd.
Op 3 december 2001 heeft belanghebbende alsnog het hiervoor bedoelde aangiftebiljet bij de inspecteur ingediend, welk aangiftebiljet door de inspecteur is aangemerkt als bezwaar tegen de onderwerpelijke aanslag.
Het aanslagbiljet is geadresseerd op het adres a-weg 83, 0000 YY L.
Op de op 7 augustus 1996 gedagtekende opgaaf gegevens startende onderneming heeft belanghebbende het hiervoor vermelde adres opgegeven als bedrijfsadres, terwijl een op 8 juni 1999 gedagtekend uittreksel uit het Handelsregister van de Kam er van Koophandel en Fabrieken voor Flevoland datzelfde adres als adres vermeldt.
Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat dit adres het vestigingsadres van belanghebbende is.
Bij schrijven van 9 februari 1998 aan de inspecteur heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen een schuldoverzicht met betrekking tot openstaande belastingschulden van de inspecteur.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, welke vraag door de inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Door belanghebbende is – voor zover te dezen van belang, kort samengevat – gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
Op 5 september 1997 is haar gehele administratie in het kader van een huiszoeking in beslag genomen door het Openbaar Ministerie, zodat zij niet heeft kunnen voldoen aan de plicht tot het opmaken van het jaarrapport.
De inspecteur heeft nimmer uitspraak gedaan op haar bezwaarschrift van 9 februari 1998.
Er is geen sprake van belastbare winst in 1996, aangezien zij in dat jaar geen concrete activiteiten heeft kunnen ontplooien en geen nieuwe ondernemingsactiviteiten heeft kunnen beginnen.
Verder voert belanghebbende nog aan dat zij in haar bezwaar niet is gehoord door de inspecteur.
Zij concludeert tot het ontvankelijk verklaren van haar beroep, tot het vernietigen van de uitspraak en de aanslag en het veroordelen van de inspecteur tot een vergoeding in de proceskosten.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover – voor zover te dezen van belang, kort samengevat – aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
De aanslag is verzonden naar het door belanghebbende opgegeven bedrijfsadres, dat in de loop van het bestaan van belanghebbende niet is gewijzigd.
Het op 3 december 2001 door middel van het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting voor 1996 gemaakte bezwaar is te laat.
Voor het geval het schrijven van 9 februari 1998 van belanghebbende als bezwaar zou moeten worden aangemerkt is dit eveneens te laat.
Nu de vereiste aangifte door belanghebbende niet is gedaan is ambtshalve een aanslag opgelegd, die naar beste inschatting is vastgesteld.
Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak en subsidiair voor het geval belanghebbende ontvankelijk zou zijn in haar bezwaar tot het ongegrond verklaren van het beroep.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Vaststaat, dat belanghebbende op een formulier opgaaf gegevens startende onderneming, gedagtekend 7 augustus 1996 a-weg 83, 0000 YY L heeft opgegeven als bedrijfsadres, terwijl een op 8 juni 1999 gedagtekend uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Flevoland datzelfde adres vermeldt als adres.
Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting verklaard, dat a-weg 83, 0000 YY L het vestigingsadres van belanghebbende is.
Onder deze omstandigheden acht het hof aannemelijk, dat het op 15 oktober 1997 gedagtekende aanslagbiljet voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996, dat aan het hiervoor vermelde adres was geadresseerd, door belanghebbende is ontvangen.
Aan het hof zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, één en ander als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Opmerking verdient in dit verband, dat belanghebbende weliswaar heeft aangevoerd, dat bij een huiszoeking haar administratie in beslag is genomen, doch deze inbeslagname heeft plaatsgevonden op 5 september 1997, derhalve vóór de dagtekening en - zoals hiervoor werd overwogen – ontvangst door belanghebbende van het onderwerpelijke aanslagbiljet.
Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen en het bepaalde in artikel 6:8 Awb juncto artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), dient het als bezwaar tegen de aanslag aangemerkte aangiftebiljet voor de vennootschapsbelasting voor 1996, dat op 3 december 2001 bij de inspecteur is ingekomen als een te laat, derhalve niet-ontvankelijk, bezwaar te worden beschouwd.
Het hof merkt nog op, dat ook voor het geval het hiervoor vermelde schrijven van 9 februari 1998 als bezwaarschrift zou worden beschouwd het bezwaar evenzeer te laat en derhalve niet-ontvankelijk zou zijn.
Nu de inspecteur belanghebbende derhalve terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar is het beroep ongegrond.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd, dat zij op haar bezwaar door de inspecteur niet is gehoord.
Naar het bepaalde in artikel 25, vierde lid, van de AWR wordt een belanghebbende slechts in de gelegenheid gesteld te worden gehoord indien hij daar om verzoekt. Van een zodanig verzoek is aan het hof niet gebleken, zodat aan dit verwijt van belanghebbende wordt voorbij gegaan.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
7. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond;
Gedaan op 14 juli 2004 door prof. mr. Aardema, vice-president en voorzitter, mr. Drion, raadsheer en mr. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en op die dag in het openbaar uitgesproken door
voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde griffier en door dezen ondertekend.
Op 6 oktober 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
.