Parketnummer: 24-000129-03
Arrest d.d. 16 september 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 29 januari 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. J.P. Plasman, advocaat te AMSTERDAM.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf en heeft voorts op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn beiden d.d. 30 januari 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzittingen van 5 februari 2004, 29 april 2004 en 2 september 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus onder 1 en 2 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Motivering van de vrijspraak
Verdachte en de officier van justitie hebben op 30 januari 2003 tegen voormeld vonnis van de rechtbank te Assen hoger beroep ingesteld. Op 23 april 2003 heeft de advocaat-generaal op grond van het bepaalde in artikel 411a Sv bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Assen gevorderd nader onderzoek te verrichten. In die vordering wordt uiteengezet, om welke redenen nader onderzoek gewenst wordt geacht: de behandelend officier van justitie heeft (tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg), gelet op de "Aanwijzing opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties" van het College van Procureurs-Generaal, de zaak ten behoeve van advisering door de expertisecommissie zedenzaken voorgelegd aan de programmaleider Moord en Zeden van de divisie CRI van het Korps Landelijke Politiediensten. Van die zijde is het wenselijk geoordeeld de zaak door te verwijzen naar een externe deskundige. Daarop heeft het advies- en trainingsbureau "Kinterview" te Zutphen een rapport uitgebracht op 2 november 2002. In dat rapport worden kanttekeningen gemaakt bij de kwaliteit van de studioverhoren, die van [aangeefster] zijn afgenomen op 28 augustus 2002 en 6 november 2002. De advocaat-generaal heeft het daardoor voor de behandeling van de zaak in hoger beroep gewenst geacht dat ter wille van de waarheidsvinding de verklaringen van [aangeefster] (nogmaals) op hun betrouwbaarheid zouden worden beoordeeld. Hij heeft verzocht dat nader onderzoek te doen verrichten door het bureau FORA Forensische Diagnostiek te Leiden.
Namens de stichting FORA heeft prof. dr. R. Bullens (vast beëdigd deskundige) aan de rechter-commissaris verslag uitgebracht op 23 september 2003. Ten behoeve van het daaraan voorafgaand verrichte onderzoek heeft prof. Bullens de beschikking gehad over de in de onderhavige strafzaak opgemaakte processen-verbaal alsmede over de video-opnamen en geluidsopnamen van de studioverhoren voormeld. Naar het oordeel van het hof is de geloofwaardigheid van de voor verdachte belastende verklaringen van [aangeefster] door dat onderzoek en gezien het rapport van 23 september 2003 niet onomstotelijk gebleken. Prof. Bullens heeft in zijn rapport immers vermeld het wenselijk te achten dat nog eens goed wordt gekeken naar twee belangrijke "witte vlekken" die in de onderhavige zaak zijn blijven bestaan: heeft [aangeefster] op andere wijze (dan via de vermeende misbruikervaring) kennis kunnen opdoen van het bestaan c.q. de inrichting van de SM-kamer van verdachte; heeft [aangeefster] op andere wijze (dan via de vermeende misbruikervaring) kennis kunnen opdoen van SM-handelingen/-verrichtingen (bijvoorbeeld via video-opnamen dan wel via eerdere ervaring daarmee, maar dan niet in relatie tot verdachte)? Naar het oordeel van prof. Bullens betreffen dit beide vragen die het best door de rechter-commissaris zelf aan [aangeefster] zouden kunnen worden gesteld. Prof. Bullens voegt daaraan toe: "Indien [aangeefster] daarbij vergezeld zou moeten worden door een vertrouwenspersoon (bijvoorbeeld ten behoeve van emotionele steun) verdient het nadrukkelijk de voorkeur om dit iemand te laten zijn die inhoudelijk niet op de hoogte is van deze zaak [N.B. voorkomen moet worden dat, indien [aangeefster] - theoretisch gesproken - niet helemaal dan wel helemaal niet de waarheid zou hebben gesproken (tegenover een bepaalde vertrouwenspersoon), zij ([aangeefster]) bij de RC niet meer op haar eerdere verklaring (tegenover de vertrouwenspersoon) zou kunnen terugkomen]. Te denken valt bijvoorbeeld aan een leerkracht van haar huidige school of een andere "professional" die [aangeefster] weliswaar kent, maar die verder niets weet van deze zaak".
Het verhoor van [aangeefster] door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2003. Omtrent dat verhoor heeft de rechter-commissaris een notitie opgesteld en aan het dossier toegevoegd. Daaruit blijkt, dat bij het verhoor de intern schoolbegeleider van [aangeefster] aanwezig is geweest, die op de hoogte was van de zaak. Dat was op uitdrukkelijk verzoek van [aangeefster] zelf en - om redenen die deze in de notitie uiteenzet - naar het oordeel van de rechter-commissaris ook verantwoord.
De strafzaak tegen verdachte in hoger beroep is vervolgens aangebracht tegen de zitting van 5 februari 2004. Het aldaar verrichte onderzoek heeft geleid tot het tussenarrest van het hof van 19 februari 2004 inhoudende dat onder de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het hof heeft vastgesteld dat prof. Bullens in zijn rapport van 23 september 2003 "witte vlekken" heeft omschreven zoals hiervoor geciteerd. Het hof heeft voorts aan de hand van de stukken vastgesteld dat [aangeefster] gedurende de laatste jaren (ook vanwege een ondertoezichtstelling) vele contacten heeft gehad met een instelling van jeugdzorg en ook - met name na het doen van de aangifte die tot de onderhavige strafzaak heeft geleid - met medici als een vertrouwensarts en een psychiater. Om onzekerheden ten aanzien van de betrouwbaarheid van haar verklaringen zoveel mogelijk op te heffen heeft het hof het gewenst geoordeeld indirect kennis te nemen van de rapporten en verslagen die naar aanleiding van de behandelcontacten met voormelde hulpverleners zijn opgemaakt. Het hof achtte het aangewezen dat een psychiater verbonden aan de Forensisch Psychiatrische Dienst te Groningen van de inhoud van die rapporten kennis zou nemen en van de inhoud van die rapporten aan het hof verslag zou doen. Voorts heeft het hof het noodzakelijk geoordeeld dat tegen de nadere terechtzitting prof. Bullens zou worden opgeroepen om als deskundige te worden gehoord.
Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 29 april 2004. Ter terechtzitting is gebleken dat zowel de Forensisch Psychiatrische Dienst te Groningen als de (ook door de advocaat-generaal benaderde) Forensisch Psychiatrische Dienst te Amsterdam niet bereid waren kennis te nemen van onderzoeksverslagen van {aangeefster], indien dat diende te geschieden met het oog op een advies gericht op waarheidsvinding. Wel is - met medewerking van de wettelijk vertegenwoordiger van [aangeefster] - voorafgaand aan de terechtzitting van 29 april 2004 een groot aantal verslagen betreffende de hulpverleningscontacten van [aangeefster] aan het dossier toegevoegd.
Ter terechtzitting van 29 april 2004 is prof. Bullens als deskundige gehoord. Prof. Bullens is hoogleraar forensische kinder- en jeugdpsychologie. Het hof heeft zich vergewist van zijn deskundigheid en is tot de overtuiging gekomen dat deze specifiek betrekking heeft op de beoordeling van getuigenverklaringen, afgelegd door kinderen tussen 8 en 12 jaar oud die zijn gehoord in zogenaamde kindvriendelijke verhoorstudio’s. Zakelijk weergegeven en voor zover hier relevant heeft prof. Bullens als verklaring ter terechtzitting afgelegd, dat het verhoor van [aangeefster] door de rechter-commissaris geen c.q. onvoldoende invulling heeft gegeven aan de door hem geconstateerde "witte vlekken", zodat deze zijn blijven bestaan. Dit standpunt heeft prof. Bullens uitvoerig toegelicht aan de hand van het proces-verbaal van verhoor dat de rechter-commissaris van [aangeefster] had afgenomen. Uit deze toelichting van prof. Bullens heeft het hof de conclusie getrokken, dat de wijze waarop dat verhoor is afgenomen niet heeft kunnen bijdragen aan het wegnemen van de alternatieve mogelijkheden, zoals deze in de door prof. Bullens omschreven "witte vlekken" zijn genoemd.
Ter terechtzitting van 29 april 2004 heeft het hof vervolgens prof. Bullens als deskundige gevraagd onderzoek te doen en verslag uit te brengen omtrent de betrouwbaarheid en de validiteit van de verklaringen die door [aangeefster] in de onderhavige strafzaak zijn afgelegd. De deskundige is verzocht bij dat onderzoek ook de stukken te betrekken die na het tussenarrest van 19 februari 2004 aan het dossier waren toegevoegd. Bij dat onderzoek kon een gesprek tussen de deskundige en [aangeefster] worden betrokken. Het hof heeft vervolgens (wederom) het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd en de oproeping gelast van prof. Bullens als deskundige tegen de nadere terechtzitting.
Die nadere terechtzitting vond plaats op 2 september 2004. Daar is uit het op 27 augustus 2004 door prof. Bullens uitgebrachte rapport gebleken, dat een psychologisch onderzoek van [aangeefster] heeft plaatsgevonden op 22 juli 2004. Het onderzoek betrof een "breedbandprocedure". Dat omvatte naast een gesprek met [aangeefster] tevens een psychologisch en cognitief onderzoek. Naar blijkt uit de door prof. Bullens gegeven toelichting wordt met deze methode informatie vergaard die bij de inschatting van de betrouwbaarheid kan worden gebruikt. Het gaat daarbij om de psychologische betrouwbaarheid en niet om devaliditeit van de verklaringen. Wel kunnen aan de hand van het onderzoek argumenten en overwegingen worden genoemd die zowel pro als contra de validiteit kunnen gelden.
Uit het onderzoeksverslag van 27 augustus 2004 blijkt - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende. Op geen enkele wijze wordt in het gesprek tussen de deskundige en [aangeefster] informatie verkregen die betrekking heeft op het (vermeende) seksueel misbruik dat door verdachte jegens [aangeefster] zou zijn gepleegd. Naar uit het rapport van de deskundige blijkt is door hem vastgesteld dat [aangeefster] regelmatig cruciale aspecten met betrekking tot het (vermeende) seksueel misbruik niet meer blijkt te weten. Dat heeft in het onderzoek (als "alternatieve hypothese") de mogelijkheid open-gelaten, dat [aangeefster] "niet meer weet" wat er is gebeurd, omdat er de facto geen seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Evenzeer kan ook na het onderzoek dat prof. Bullens op 22 juli 2004 heeft verricht niet worden uitgesloten, dat [aangeefster] de kennis betreffende de (vermeende) misbruikhandelingen op een andere manier dan binnen een seksueel misbruiksituatie met verdachte heeft opgedaan. Daarnaast is er geen uitsluitsel over de mogelijkheid, dat [aangeefster] wellicht een andere keer een SM-kamer heeft kunnen bekijken en uit dien hoofde van zo’n kamer in haar verklaringen een betrekkelijk gedetailleerde beschrijving heeft kunnen geven.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft bij het hof grote twijfels doen ontstaan omtrent de betrouwbaarheid en de validiteit van de verklaringen van [aangeefster]. Niet valt vast te stellen dat die verklaringen juist en betrouwbaar zijn waar zij de verdachte belasten en waar zij moeten bijdragen aan een bewezenverklaring van de ten laste gelegde misdrijven. Het hof wijst er in dit verband op, dat ook tijdens het verblijf van [aangeefster] in het ponykamp (direct na de vermeende misbruikervaring) reeds twijfel aan de juistheid van haar relaas bestond (te verwijzen valt met name naar de verklaring die onder 2.1.24 in het onderzoek van de politie is opgenomen). Als deskundige gehoord ter terechtzitting van het hof op 29 april 2004 stelt prof. Bullens bovendien: "Wat mij (...) is opgevallen, is dat [aangeefster] op het ponykamp absoluut geen getraumatiseerde indruk maakt. Ik vraag me af hoe dat kan". Doorslaggevend echter is voor het hof dat meergenoemde "witte vlekken" na uitvoerig nader onderzoek zijn blijven bestaan, in een mate die aan de verklaringen van [aangeefster] - die verdachte sterk belasten - haar betekenis volledig ontneemt.
Op grond van hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken is het hof van oordeel dat de verklaringen, die door [aangeefster] ter gelegenheid van de studioverhoren op 28 augustus 2002 en 6 november 2002 zijn afgelegd, niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor de aangifte die door de vader van [aangeefster] is gedaan, nu deze enkel het gevolg is van de aan hem door zijn dochter gedane mededelingen. Het hof zal derhalve de verdachte van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
De benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij is in eerste aanleg niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Aangezien aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij dient derhalve te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De uitspraak
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen goederen zoals vermeld in de door de advocaat-generaal aan het dossier toegevoegde beslaglijst, voor zover niet teruggegeven;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Zwerwer en Van Stempvoort, in tegenwoordigheid van mr. De Groot als griffier, zijnde mrs. Zwerwer en Van Stempvoort buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.