ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ9891

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 540/03 Ziekenfondswet
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
  • M. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtmatigheid en hoogte van de aanslag premie Ziekenfondswet voor het jaar 2001

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 30 augustus 2004 uitspraak gedaan in het beroep van mw. X tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de belastingdienst, inzake de aanslag premie Ziekenfondswet voor het jaar 2001. De belanghebbende, mw. X, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op 1 april 2003, waarbij de inspecteur een premie had berekend op basis van een inkomen van € 12.615,-. Na het indienen van bezwaar, handhaafde de inspecteur de aanslag op 12 mei 2003, wat leidde tot het beroep bij het hof. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2004 in Assen, heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de aanslag ten onrechte was vastgesteld, omdat mw. X op 1 oktober 2001 nog geen zelfstandige was en dus niet verzekerd onder de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Daarnaast stelde zij dat de inspecteur ten onrechte inkomsten uit vroegere arbeid had meegenomen in de berekening van de ziekenfondspremie.

Het hof overwoog dat mw. X op basis van de wetgeving verzekerd was voor de Ziekenfondswet en dat de inspecteur de aanslag terecht had opgelegd. Het hof concludeerde dat de inspecteur de aanslag niet te hoog had vastgesteld en dat de door belanghebbende aangevoerde bezwaren niet konden leiden tot een andere conclusie. Het hof benadrukte dat de wetgeving niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat de rechter zich niet kon uitlaten over de billijkheid van de wet. De beslissing van het hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nummer: 540/03 30 augustus 2004
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van mw. X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de eenheid Noord van de belastingdienst, kantoor Assen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen aanslag premie Ziekenfondswet voor het jaar 2001.
1. Het ontstaan en de loop van het geding.
1.1. Bij de aanslag met dagtekening 1 april 2003 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag premie Ziekenfondswet voor het jaar 2001 opgelegd, berekend naar een inkomen voor de Ziekenfondswet van € 12.615,-.
1.2. Nadat door belanghebbende bij de inspecteur tijdig tegen deze aanslag bezwaar was gemaakt, heeft laatstgenoemde bij de bestreden uitspraak van 12 mei 2003 die aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen) dat ter griffie van het hof is ingekomen op 24 juni 2003
1.4. Op 4 september 2003 is het verweerschrift (met bijlagen) van de inspecteur ingekomen.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 7 juni 2004 te Assen. Op die zitting zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1.6. Ter zitting is door belanghebbende de voorgelezen pleitnota overgelegd.
1.7.Van alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Tussen partijen staat het volgende als niet, althans onvoldoende, weersproken vast:
2.1. Vanaf 21 december 2001 geniet belanghebbende als zelfstandige winst uit een in Nederland gevestigde onderneming. De winst uit deze onderneming bedroeg volgens de aangifte inkomstenbelasting over 2001 € 9.214,- negatief. Daarnaast genoot belanghebbende in onderhavig jaar inkomsten uit vroegere arbeid van in totaal € 22.316,-. Belanghebbende was gedurende het jaar 2001 ten aanzien van ziektekosten particulier verzekerd.
2.2. Bij de verklaring van 29 januari 2002 heeft de inspecteur aangegeven dat belanghebbende voor het jaar 2001 voldoet aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering in 2001. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van een geschat inkomen voor de Ziekenfondswet van € 15.000. Dit is gebaseerd op een door belanghebbende gemaakte schatting. Belanghebbende heeft tegen deze verklaring geen bezwaar aangetekend.
2.3. Uit de onderhavige aanslag premie Ziekenfondswet voor het jaar 2001 blijkt dat het belastbare inkomen van belanghebbende uit werk en woning (box 1) in 2001 € 13.102,- en het inkomen voor de Ziekenfondswet € 12.615,- bedragen. Op grond van laatstgenoemd inkomen heeft de inspecteur de onderhavige aanslag berekend.
2.4. Na bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag onverkort gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag terecht, en zo ja tot een juist bedrag, is opgelegd.
3.2. Belanghebbende is – kort gezegd - van mening dat de aanslag ten onrechte, althans te hoog, is vastgesteld omdat:
- zij op 1 oktober 2001 nog geen zelfstandige en dus nog geen verzekerde in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (: WAZ) was;
- ten onrechte over de inkomsten uit vroegere arbeid de onderhavige ziekenfondspremie wordt berekend;
- vóór de start van de onderneming geen premie verschuldigd is;
- geen verzekeringmaatschappij de premie over het jaar 2001 zal vergoeden;
- bij personen die immigreren of emigreren en personen die 65 jaar worden premie wel tijdsevenredig wordt berekend.
3.3. De inspecteur voert daartegenover aan – kort samengevat – dat de aanslag op grond van de geldende wet- en regelgeving terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, waaraan ter zitting overigens geen nieuwe gronden zijn toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Gelet op de vaststaande feiten vermeld onder 2.1. en 2.2. is het hof van oordeel dat belanghebbende op grond van artikel 4 juncto artikel 3, lid 1, aanhef en onder a. van de WAZ is verzekerd op grond van de WAZ en dat zij op grond van artikel 3d, lid 1 van de Ziekenfondswet (: Zfw) gedurende het jaar 2001 is verzekerd op grond de Zfw. Daaraan doet niet af dat belanghebbende op 1 oktober 2001 nog geen zelfstandige was. De peildatum voor de vaststelling van het inkomen voor de beoordeling van de ziekenfondsverzekering van een zelfstandige voor het eerste jaar is immers op grond van artikel 3, lid 2 van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (: de Regeling) het tijdstip waarop de schatting van het inkomen door de zelfstandige wordt gedaan. Daarbij verdient opmerking dat zowel het inkomen op basis van de schatting van belanghebbende als het daadwerkelijke inkomen minder bedragen dan het in artikel 3d, lid 1 van de Zfw vermelde bedrag.
4.2. Op grond van artikel 3d, lid 4 van de Zfw juncto de artikelen 1 tot en met 3 van de Regeling en artikel 15a van de Zfw heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof het inkomen voor de Zfw en de op grond daarvan verschuldigde premie Zfw niet te hoog vastgesteld. Tot het inkomen behoren ingevolge artikel 3d, lid 4 van de Zfw ook de onderhavige inkomsten uit vroegere arbeid. De door belanghebbende bepleite tijdsevenredige vaststelling en de door haar voorgestane verrekening van reeds betaalde premies ter zake van de particuliere ziektekostenverzekering, worden in de geldende wet- en regelgeving niet geboden. Aan hetgeen hiervoor is overwogen doet niet af het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van binnen de kring van zorgverzekeraars kennelijk gemaakte afspraken al dan niet in aanmerking kan komen voor een (gedeeltelijke) vergoeding van aan de particuliere zorgverzekeraar voor het jaar 2001 door haar betaalde premie.
4.3. Dat premie – zoals belanghebbende stelt – voor personen die de 65-jarige leeftijd bereiken en voor personen die zich vanuit het buitenland in Nederland vestigen en die zich vanuit Nederland in het buitenland vestigen tijdsevenredig wordt berekend, leidt naar het oordeel van het hof niet tot de gevolgtrekking dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door de onderhavige premie niet tijdsevenredig, gerelateerd aan de periode dat zij een onderneming drijft, vast te stellen. Van rechtens gelijke gevallen die een gelijke behandeling behoeven, is naar het oordeel van het hof geen sprake.
4.4. Het hof merkt nog op dat de (belasting)rechter op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. Die bepaling houdt in dat het hof zich dient te onthouden van het geven van een oordeel over de door belanghebbende aangevoerde bezwaren voor zover zij hierin aanvoert dat de wetgeving niet redelijk of onbillijk is. Zoals naar voren komt in onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 6 februari 2004, nummer 38.931 (VN 2004/11.17) kan niet worden gezegd dat de besluitgever ten aanzien van de Regeling in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de afweging dat bij startende ondernemers is gekozen om de verzekeringsplicht te beoordelen op basis van objectieve en betrouwbare gegevens ter zake van slechts één jaar, en dat bij maken daarvan in strijd is gehandeld met enig algemeen rechtsbeginsel. Van onredelijke of willekeurige regelgeving die de wetgever niet op het oog heeft gehad is – ook overigens – niet gebleken.
4.5. Het gelijk ligt derhalve aan de kant van de inspecteur.
5. De proceskosten.
Er is geen aanleiding te komen tot een veroordeling tot betaling van een vergoeding van gemaakte proceskosten.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 30 augustus 2004 door mr H.H.A. Fransen, raadsheer als voorzitter, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw mr M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en griffier.
Op 8 september 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het gerechtshof Leeuwarden.