4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Vast staat dat met betrekking tot het bezwaar ten aanzien van de onroerende zaak b-weg 9 geen uitspraak is gedaan door het hoofd. Daarnaast heeft belanghebbende zich niet uitdrukkelijk ten aanzien van dit bezwaar beroepen op het bepaalde in artikel 6:2, sub b, en artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (nader: de Awb) en kan in het door belanghebbende aangevoerde ook niet een impliciet beroep op deze wetsbepalingen worden gelezen.
Nu geen uitspraak is gedaan is het beroep dienaangaande derhalve in zoverre niet ontvankelijk. Belanghebbendes klacht dat de betreffende onroerende zaak op 1 januari 1997 geen eigendom van belanghebbende was, zodat de beschikking dient te worden vernietigd, met welk standpunt het hoofd zich verenigt, behoeft mitsdien geen behandeling.
4.2 Met betrekking tot de onroerende zaken a-weg 02 en a-weg 03 bepleit belanghebbende vernietiging van de beschikking (en dus ook van de uitspraak) wegens strijd met het bepaalde in artikel 23, lid 1, sub b, van de wet.
Op de beschikking is ten aanzien van deze onroerende zaken zonder verdere aanduiding slechts een waardebedrag vermeld. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat een nadere aanduiding van a-weg 02 eerst op 24 juni 1999 bij het taxatieverslag is verstrekt. Desondanks is het ook uit de daaruit blijkende onderverdeling van deze onroerende zaak, naar uit belanghebbendes stellingen kan worden afgeleid, voor belanghebbende ten aanzien van 3 onderdelen niet het geheel duidelijk geworden welke onderdelen van de onroerende zaak daarmee worden bedoeld.
Op de door belanghebbende bij de motivering van het beroepschrift overgelegde kaart van het Eemshavengebied zijn een aantal van de samenstellende onderdelen van de onroerende zaak aangegeven. Ten aanzien van de in de specificatie genoemde delen Steiger, Parkeerterrein en Terrein F is uit de kaart niet duidelijk geworden welke delen hiermee worden bedoeld. De gemachtigde van het hoofd heeft ter zitting, daarnaar gevraagd, die onderdelen ook niet kunnen aanwijzen. De in het bezit van deze gemachtigde zijnde kaart van het gebied bood hierover eveneens geen uitsluitsel.
4.3 Nu in lid 2 van artikel 23 van de wet is bepaald dat het niet naleven van de voorschriften in lid 1 van dat artikel geen nietigheid van de beschikking meebrengt is belanghebbendes gevolgtrekking dat de beschikking (partieel) vernietigd dient te worden onjuist. Zo zulks al mogelijk zou zijn, is naar ‘s hofs oordeel, gelet op het sub 3.2 overwogene, daarvoor te weinig grond aanwezig.
4.4 De gebleken onduidelijkheid over de samenstellende onderdelen brengt echter wel mee dat, voor zover de onduidelijkheid bestaat, de vastgestelde waarde dient te worden verminderd met de waarde van die onderdelen die niet kunnen worden geïdentificeerd. Derhalve moet voor de onroerende zaak a-weg 02 slechts rekening worden gehouden met de waarde van de terreinen II tot en met X.
4.5 Belanghebbende heeft zich vervolgens subsidiair op het standpunt gesteld dat ter zake van a-weg 02 sprake is van 12 afzonderlijke onroerende zaken als bedoeld in artikel 16 van de wet.
4.6 Uit eerder genoemde door belanghebbende overgelegde kaart van het haventerrein, waarvan de intekening door de gemachtigde van het hoofd niet is bestreden, blijkt dat a-weg 02, voor zover geïdentificeerd als vorenoverwogen, wordt gevormd door een negental grondpercelen. Naar tussen partijen niet in geschil is zijn deze grondpercelen beschikbaar voor uitgifte als bedrijventerrein en worden zij slechts met dat doel door belanghebbende aangehouden. Hoewel, blijkens meergenoemde kaart, door een gedeelte van deze percelen wegen zijn aangelegd, is het hof van oordeel dat deze negen percelen, die alle eigendom zijn van belanghebbende en die als rond de haven gegroepeerde percelen door belanghebbende beschikbaar worden gehouden voor uitgifte als bedrijventerrein, naar deze omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren en een samenstel vormen als bedoeld in artikel 16 sub d van de wet.
4.7 Belanghebbende heeft weliswaar aangevoerd dat er in het geheel geen sprake is van gebruik, zodat de percelen geen samenstel kunnen vormen, doch naar ’s hofs oordeel vormt het beschikbaar houden voor uitgifte door belanghebbende gebruik in vorenbedoelde zin.
4.8 Van de totale oppervlakte van het onderhavige samenstel ad 101.75.35 hectare is door het hoofd een gedeelte groot 23.53.84 ha. gewaardeerd op een prijs van f.5,-- per m². Een gedeelte groot 40.77.16 ha. is gewaardeerd op een prijs van f.10,-- per m² en een gedeelte groot 6.67.69 ha. is gewaardeerd op een prijs van f.25,-- per m². De overige 30.76.66 ha. is gewaardeerd op een prijs van f.20,-- per m².
4.9 Belanghebbende wijst erop dat in de gemeente Eemsmond in totaal 486.20.33 ha. terrein ter beschikking van belanghebbende heeft gestaan, waarvan gemiddeld circa 1 tot 2% per jaar is uitgegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat tot en met het jaar 2001 in totaal 28,8% van het beschikbare areaal is uitgegeven. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat de belangstelling van derden voor het verwerven van gronden zodanig gering is dat voor de waardering rekening moet worden gehouden met een prijs van f. 2,-- per m². Deze grondprijs ontleent belanghebbende aan de overeenkomst tot terugkoop van grond van de Staat (de Domeinen) door belanghebbende. Blijkens de akte van levering van 16 december 1998 is echter niet slechts deze prijs bedongen, maar daarboven 50% van de bij uitgifte eventueel te realiseren meerwaarde boven de integrale kostprijs. De door belanghebbende voorgestane grondprijs vormt daarmee, naar ’s hofs oordeel, niet de waarde van de grond in het economische verkeer, temeer daar, naar tussen partijen niet in geschil is, de agrarische waarde van de grond reeds f.4,-- per m² bedroeg.
4.10 Het hoofd heeft onweersproken aangevoerd dat in 1991 gronden zijn uitgegeven voor een prijs van f. 32,82 per m², in 1994/1995 voor f. 4,54 per m² en in 2000/2001 voor f. 50,-- en f. 38,50.
4.11 Gelet op deze prijzen, alsmede gelet op de kennelijk beperkte belangstelling voor verwerving van gronden door derden, acht het hof de waarde van de grond in het economische verkeer, bepaald bij wijze van schatting in goede justitie, van gemiddeld f. 10,-- per m² redelijk. De waarde van a-weg 02 dient daarmee te worden bepaald op een bedrag van f. 10.175.350,--. In zoverre is het beroep gegrond.
4.12 Met betrekking tot a-weg 03 heeft het hoofd bij de uitspraak op het bezwaar de waarde verminderd tot nihil, zodat het beroep dienaangaande ongegrond is, nu die waarde niet verder kan worden verminderd.