ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ7422

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 768/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
  • M. Haarsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winst uit onroerende zaak en belastingheffing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vraag centraal of de gerealiseerde winst uit de verkoop van een onroerende zaak moet worden aangemerkt als onbelaste vermogenswinst of als opbrengst van arbeid volgens artikel 22, eerste lid, sub b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende, die in 1999 een onroerende zaak heeft gekocht en deze later met winst heeft verkocht, stelt dat de winst onbelast moet blijven. De inspecteur van de Belastingdienst is van mening dat de winst als opbrengst van arbeid moet worden gezien, wat belastingheffing met zich meebrengt.

De belanghebbende kocht de onroerende zaak op 7 juli 1999 voor ƒ 57.500 en verkocht deze op 20 juli 1999 voor ƒ 95.000. Na het indienen van bezwaar tegen de navorderingsaanslag, die door de inspecteur werd gehandhaafd, is de zaak voorgelegd aan het hof. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2004 zijn zowel de belanghebbende als de inspecteur aanwezig geweest.

Het hof oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij arbeid in de zin van artikel 22 heeft verricht bij de aan- en verkoop van de onroerende zaak. De enkele transactie van aankoop en verkoop zonder bijkomende werkzaamheden of expertise leidt tot de conclusie dat de gerealiseerde winst niet als opbrengst van arbeid kan worden gekwalificeerd. Het hof verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigt de uitspraak van de inspecteur en de navorderingsaanslag, en veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 03/00768 20 augustus 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de inspecteur Belastingdienst/Noord kantoor Leeuwarden (: de inspec-teur),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Het procesverloop
1.1. Belanghebbende ontving voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 62.507,--.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 9 september 2003 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een bij het hof op 1 oktober 2003 binnengekomen beroepschrift.
1.4. Het verweerschrift van de inspecteur is op 14 november 2003 door het hof ontvangen.
1.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 juni 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de de belanghebbende en diens gemachtigde alsmede de inspecteur.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 De belanghebbende koopt op 7 juli 1999 de onroerende zaak a-straat 16 te Z voor de prijs van ƒ 57.500,--. Op 20 juli 1999 verkoopt de belanghebbende deze onroerende zaak voor de prijs van ƒ 95.000,--.
3. Het geschil.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de gerealiseerde winst is te beschouwen als onbelaste vermogenswinst (standpunt van de belanghebbende) dan wel als opbrengst van arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, sub b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (standpunt van de inspecteur)
3.2. Voor een weergave van de wederzijdse standpunten verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen
4.1. Aankoop van vast goed gevolgd door verkoop valt op zichzelf niet onder artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Voor de toepasselijkheid van dit artikel is nodig arbeid buiten dienstbetrekking. Ook komt het artikel ten tonele indien ervaring, deskundigheid en relaties op het terrein van onroerende zaken een belangrijke rol bij het behalen van het voordeel door aan- en verkoop hebben gespeeld.
4.2. De belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de betreffende onroerende zaak als woonhuis voor een dochter van hem heeft aangekocht, doch dat deze dochter hiervan naderhand geen gebruik wenste te maken, zodat hij bij gelegenheid van een koper de woning heeft doorverkocht.
4.3. Uit het hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd valt niet af te leiden dat hij ten behoeve van de aan- en verkoop arbeid in de zin van genoemd artikel 22 heeft verricht. Evenmin valt uit de processtukken die arbeid af te leiden.
4.4. Nu het hier een éénmalige transactie van aan- en verkoop betreft is het daardoor mede niet aannemelijk dat ervaring, deskundigheid en relaties op het terrein van onroerende zaken een belangrijke rol bij het behalen van het voordeel door aan- en verkoop hebben gespeeld.
4.5. Het beroep is op grond van het voorgaande gegrond.
5. De proceskosten.
Het hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het hof de proceskosten op € 483,--. Deze kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vernietigt de navorderingsaanslag;
verstaat dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt de inspecteur tot betaling aan belanghebbende van een vergoeding in de gemaakte proceskosten van € 483,--;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan door mr Drion, raadsheer als voorzitter, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 20 augustus 2004.
De griffier, De voorzitter,
M.Haarsma mr F.J.W. Drion
Op 25 augustus 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.