ECLI:NL:GHLEE:2004:AQ7354

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 04/00044
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van onverschuldigde betalingen aan het CJIB en de rechtsgeldigheid van een dwangbevel

In deze zaak gaat het om de vraag of een dwangbevel, uitgevaardigd door het CJIB, terecht is opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, die zijn verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel ongegrond verklaarde. De betrokkene stelt dat hij een bedrag van fl. 60,- onverschuldigd aan het CJIB heeft betaald en dat verrekening met een openstaande schuld mogelijk is. Het hof onderzoekt of het CJIB correct heeft gehandeld bij de verwerking van de betalingen van de betrokkene, die in het verleden diverse administratieve sancties had ontvangen voor verkeersovertredingen.

De betrokkene heeft in 2000 maandelijks bedragen overgemaakt naar het CJIB, maar bij een betaling op 30 december 2000 werd geen CJIB-nummer vermeld. Het CJIB heeft deze betaling niet kunnen toewijzen aan een specifieke sanctie en heeft het bedrag op 5 februari 2001 teruggestort. De betrokkene heeft vervolgens gecommuniceerd met het CJIB over de status van zijn betalingen, maar het CJIB heeft geen bewijs kunnen leveren dat de betrokkene zijn sancties heeft voldaan. Het hof concludeert dat de betrokkene niet kan aantonen dat hij aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, en dat het CJIB het dwangbevel terecht heeft uitgevaardigd.

De advocaat-generaal is opgedragen om aan te tonen dat het bedrag van fl. 60,- daadwerkelijk is teruggestort op de rekening van de betrokkene. De beslissing van het hof is nog niet definitief, aangezien het hof verdere informatie van de advocaat-generaal afwacht. De zaak illustreert de complexiteit van administratieve handhaving en de noodzaak voor duidelijke communicatie tussen het CJIB en de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 04/00044
30 juni 2004
CJIB 39651299
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam
van 19 augustus 2003
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beschikking van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op
25 december 2002 uitgevaardigd dwangbevel ongegrond verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
3. Beoordeling
3.1. In geschil is de vraag of het dwangbevel d.d. 23 december 2002 terecht en op goede gronden is uitgevaardigd.
3.2. Uit de gedingstukken blijkt het volgende. In het jaar 2000 zijn aan de betrokkene voor diverse verkeersovertredingen administratieve sancties opgelegd. Om geen betalingsachterstanden te laten bestaan, maakte de betrokkene iedere maand een bedrag van fl. 60,- over naar het CJIB. Het CJIB bestemde de ontvangst van deze betalingen als betaling van op dat moment openstaande bedragen.
Op 30 december 2000 heeft de betrokkene een bedrag van fl. 60,- betaald aan het CJIB. Hierbij is geen CJIB-nummer vermeld. Bij beschikking van 17 februari 2001 is aan de betrokkene een sanctie van fl. 60,- opgelegd voor een op 19 december 2000 gepleegde snelheidsovertreding. Tegen deze beschikking is geen beroep ingesteld. Op 5 februari 2001 heeft het CJIB een bedrag van fl. 60,- teruggestort op de rekening van de betrokkene, omdat hij bij de op 30 december 2000 verrichte betaling geen CJIB-nummer had vermeld. Op 27 februari 2001 heeft het CJIB een brief van de betrokkene ontvangen, waarin hij stelt dat hij reeds op 30 december 2000 een betaling van fl. 60,- had verricht zonder dat daartoe een verplichting bestond. Hierbij is verzocht om deze betaling te bestemmen voor het CJIB-nummer in de onderhavige zaak. Bij brief van 29 maart 2001 heeft het CJIB aan de betrokkene medegedeeld, dat bij de betaling van
30 december 2000 geen CJIB-nummer was vermeld en dat daarom het bedrag op 5 februari 2001 was teruggestort. Hierbij is de betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken alsnog het verschuldigde bedrag van fl. 60,- te voldoen.
Nadien is er tussen de betrokkene en het CJIB uitvoerig gecorrespondeerd over de vraag of de betrokkene in de onderhavige zaak aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Op 5 maart 2002 heeft het CJIB een eerste aanmaning verzonden, waarbij de sanctie van rechtswege is verhoogd met 25%. Nadien heeft wederom uitvoerige correspondentie plaatsgevonden omtrent de vraag of de betrokkene de sanctie in de onderhavige zaak reeds had voldaan. Uiteindelijk is op 30 oktober 2002 een tweede aanmaning verzonden, waarbij de sanctie van rechtswege verder is verhoogd met 50%. Omdat de betrokkene nadien geen betaling heeft verricht, die op het onderhavige CJIB-nummer betrekking heeft, is op 25 december 2002 een dwangbevel uitgevaardigd, dat op 20 januari 2003 aan de betrokkene is betekend. Na het instellen van het hoger beroep door de betrokkene heeft nog correspondentie tussen de betrokkene en het CJIB plaatsgevonden over de vraag of op 5 mei 2000 aan de betrokkene een bedrag van fl. 60,- is terugbetaald.
3.3. De betrokkene stelt zich op het standpunt, dat betaling van alle beschikkingen heeft plaatsgevonden. Hiertoe voert de betrokkene aan, dat er met name in het jaar 2000 diverse (periodieke, maandelijkse) betalingen in verband met verkeersovertredingen aan het CJIB hebben plaatsgevonden, dat deze betalingen telkens werden verrekend met openstaande beschikkingen en dat deze bestendige gang van zaken de betrokkene aanleiding gaf te veronderstellen dat het CJIB dergelijke verrekeningen min of meer probleemloos kon verwerken. De betrokkene voert verder aan, dat bij alle verrekeningen door het CJIB een fout is gemaakt, omdat het CJIB op 5 mei 2000 een bedrag van fl. 60,- zou hebben overgemaakt naar de rekening van de betrokkene, terwijl de betrokkene dit bedrag nimmer heeft ontvangen.
3.4. Het hof stelt het volgende voorop. Indien door het ontbreken van een beschikkingsnummer bij de betaling niet duidelijk is voor welke sanctie het bedrag is overgemaakt, dient het CJIB na te gaan waarop de betaling betrekking heeft. Leidt dat - ook na contact met de betrokkene - niet tot resultaat, dan kan verrekening plaatsvinden met een openstaand bedrag in een zaak op naam van de betrokkene (vgl. Hof Leeuwarden 23 oktober 2002, LJN AF0572). Indien geen zaak ten name van de betrokkene openstaat dient het bedrag te worden teruggestort.
3.5. In hoger beroep is naar het oordeel van het hof komen vast te staan, dat de betrokkene op 30 december 2000 een betaling van fl. 60,- heeft verricht en dat het CJIB op 5 februari 2001 een bedrag van fl. 60,- aan de betrokkene heeft gerestitueerd. Tevens is naar het oordeel van het hof komen vast te staan, dat de administratieve sanctie met het onderhavige CJIB-nummer niet is voldaan. De door de betrokkene op 30 december 2000 verrichte betaling kan namelijk niet worden aangemerkt als voldoening van de sanctie met het onderhavige CJIB-nummer. Het hof overweegt hiertoe dat de verplichting om de onderhavige sanctie te voldoen eerst ontstaat, nadat bij een gedagtekende beschikking aan een betrokkene een administratieve sanctie wordt opgelegd. Vanaf het moment waarop het CJIB een gedagtekende beschikking verstuurt, komt in de administratie van het CJIB een door een betrokkene te betalen bedrag open te staan. Eerst vanaf dat moment kan een betaling van een betrokkene als betaling van de sanctie worden bestemd. In het onderhavige geval kon de betaling van 30 december 2000 niet worden bestemd als betaling van de sanctie met het onderhavige CJIB-nummer, omdat het bedrag van deze sanctie bij het CJIB eerst vanaf 17 februari 2001 openstond. Het door de betrokkene op 30 december 2000 betaalde bedrag kon ook niet vanaf 17 februari 2001 als betaling van de sanctie in de onderhavige zaak worden bestemd, omdat het CJIB het bedrag van fl. 60,- reeds op 5 februari 2001 aan de betrokkene had gerestitueerd. Voorts staat naar het oordeel van het hof vast, dat de betrokkene van een en ander bij brief van 29 maart 2001 op de hoogte is gesteld en in de gelegenheid is gesteld om alsnog het bedrag van de sanctie in de onderhavige zaak te voldoen.
3.6. Voorts moet het in deze zaak ervoor worden gehouden dat het CJIB kennelijk ook geen andere betalingen van de betrokkene als betaling van de sanctie met het onderhavige CJIB-nummer heeft kunnen bestemmen.
3.7. Voor zover de betrokkene aanvoert dat hij veronderstelde dat het CJIB een betaling als door hem op 30 december 2000 verricht probleemloos kon verwerken geldt, dat hem ten aanzien van die betaling het tegendeel tijdig en deugdelijk bij de brief van 29 maart 2001 duidelijk is gemaakt.
3.8. Naast het voorgaande is echter ook het volgende van belang. Blijkens het Commentaar van het CJIB naar aanleiding van het verzet tegen het dwangbevel heeft de betrokkene bij brief, door het CJIB op 25 januari 2002 ontvangen, gesteld dat hij ƒ 1050,- in totaal heeft voldaan en dat voor ƒ 200,- retour is ontvangen, zodat hij alles zou hebben betaald. In het Commentaar wordt voorts vermeld, dat op 5 mei 2000 een bedrag van Euro 27,23 (naar het hof aanneemt: ƒ 60,-) is teruggestort op de rekening van de betrokkene. Voor zover de advocaat-generaal aanvoert, dat de datum van 5 mei 2000 in het commentaar moet worden gelezen als 5 februari 2001, acht het hof dit niet waarschijnlijk, nu in het Commentaar beide terugstortingen worden genoemd. De betrokkene stelt, dat deze terugstorting niet heeft plaatsgevonden, althans dat het bedrag niet op zijn rekening zou zijn terechtgekomen. Blijkens een zaakoverzicht d.d. 8 april 2004 in de zaak met CJIB-nummer 32297990 is op 30 maart 2000 tweemaal een bedrag van Euro 27,23 bestemd als ontvangst op die sanctie en is op 5 mei 2000 eenmaal een bedrag van Euro 27,23 teruggestort (het hof leest telkens: ƒ 60,-).
3.9. Bij de brief die op 25 januari 2002 door het CJIB is ontvangen heeft de betrokkene zich erop beroepen niets meer aan het CJIB verschuldigd te zijn. Indien juist zou zijn dat de terugstorting van ƒ 60,- niet door de betrokkene is ontvangen, is gelet op het in de vorige overweging vermelde zaakoverzicht dit bedrag door de betrokkene onverschuldigd betaald. In dat geval heeft hij zich terecht kunnen beroepen op verrekening en is het dwangbevel ten onrechte uitgevaardigd.
3.10. Gelet op hetgeen partijen hieromtrent hebben aangevoerd zal het hof, alvorens verder te beslissen, de advocaat-generaal opdragen aan te tonen, dat het bedrag van ƒ 60,- inderdaad is teruggestort op de rekening van de betrokkene, zoals door het CJIB is gesteld.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
draagt de advocaat-generaal op de informatie te verstrekken als in 3.10. overwogen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dijkstra, Van Dijk en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.