ECLI:NL:GHLEE:2004:AP8940

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1992/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
  • mr. Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van beroep en aanpassing winstverdeling ondermaatschap in inkomstenbelastingzaak

In deze zaak is in geschil of het beroep van belanghebbende tijdig is ingesteld en, indien dit het geval is, of de inspecteur terecht de winstverdeling van de ondermaatschap heeft aangepast. Belanghebbende, werkzaam als kaakchirurg, werd voor het jaar 1998 aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f. 311.036,--. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de inspecteur deze bij uitspraak van 30 september 2002. Het beroepschrift van belanghebbende werd per fax op 12 november 2002 ingediend, maar de inspecteur betwistte de tijdigheid van deze indiening. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 maart 2004, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De gemachtigde van belanghebbende stelde dat de winstverdeling zakelijk was en dat de inspecteur deze ten onrechte had aangepast. De inspecteur voerde aan dat, indien het beroepschrift later dan 11 november 2002 was binnengekomen, het beroep niet ontvankelijk zou zijn. Het hof oordeelde dat het beroepschrift niet eerder dan op 12 november 2002 was ingekomen, waardoor het beroep te laat was ingediend. Het hof verklaarde het beroep niet ontvankelijk en kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De beslissing werd op 8 juli 2004 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1992-02 8 juli 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1998 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van f. 311.036,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 30 september 2002 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk per fax op 12 november 2002 is ingekomen, waarna per post een exemplaar van het beroepschrift op 13 november 2002 ter ’s hofs griffie is ingekomen.
Het beroepschrift is aangevuld bij schrijven van 1 november 2003 (met bijlagen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 24 maart 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende zomede de inspecteur, die werd vergezeld door een collega.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. De inspecteur heeft eveneens een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
De gemachtigde van belanghebbende heeft met toestemming van het hof na de zitting schriftelijk nadere gegevens verstrekt betreffende de datum waarop het beroepschrift per fax aan het hof is verstuurd, hetgeen is geschied bij een schrijven van 6 april 2004.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard geen behoefte te hebben aan de mogelijkheid op een zodanig bericht van de gemachtigde te reageren en er mee in te stemmen dat het hof aan die berichtgeving de gevolgen verbindt die het hof passend acht.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende is in maatschapsverband als kaakchirurg werkzaam in een tweetal ziekenhuizen. Per 1 januari 1998 is belanghebbende met zijn echtgenote een maatschap aangegaan in verband met de door de echtgenote te verrichten werkzaamheden ten behoeve van het door belanghebbende uitgeoefende beroep (een zogenaamde ondermaatschap). De echtgenote verricht enige administratieve werkzaamheden, houdt vakliteratuur voor belanghebbende bij, onderhoudt contacten met de accountant ten behoeve van het opstellen van de aangifte voor de inkomstenbelasting, verricht handelingen met betrekking tot verzekeringen als de rechtsbijstandsverzekering, de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de ziektekostenverzekering, verricht achterwachtwerkzaamheden en is betrokken bij het financiële beleid zoals de aanschaf van een personenauto.
Aan de echtgenote is voor 1998 een aandeel in de winst van de ondermaatschap toegekend van f. 81.454,--.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur van voormeld bedrag van f. 81.454,-- een gedeelte groot f. 4.000,-- als winstaandeel van de echtgenote in aanmerking genomen en in verband daarmee f. 77.454,-- bij het belastbare inkomen van belanghebbende geteld.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag primair of het beroep tijdig is ingesteld en subsidiair, voor het geval de eerste vraag bevestigend is beantwoord, of de inspecteur terecht de winstverdeling van de ondermaatschap heeft aangepast.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
Het beroepschrift is op 11 november 2002, derhalve tijdig, per fax ingediend. De winstverdeling in de ondermaatschap was zakelijk bepaald, zodat de inspecteur ten onrechte die winstverdeling heeft aangepast. Voorts beroept de gemachtigde op het vertrouwensbeginsel en het redelijkheidsbeginsel, daar de aanslagen voor de jaren 1999 en 2000 conform de aangifte zijn geregeld.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het vertoogschrift en mondeling ter zitting:
Indien het beroepschrift later dan op 11 november 2002 bij het hof is binnengekomen is het beroep niet ontvankelijk.
Ingeval het beroep wel ontvankelijk is te achten is het beroep ongegrond, daar een winstaandeel van f. 4.000,-- in overeenstemming is met de omvang van de door de echtgenote verrichte werkzaamheden en een hoger winstaandeel derhalve niet zakelijk kan zijn bepaald. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het redelijkheidsbeginsel faalt.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Vooreerst en vooraf, ambtshalve:
6.1 Onderzoek ter ’s hofs griffie wijst uit dat, ingeval bij de aanvang van de werkdag op het faxapparaat ingekomen stukken worden aangetroffen, die stukken van een datumstempel van binnenkomst worden voorzien die de vorige dag aangeeft, tenzij uit de door het faxapparaat van de verzender aangebrachte verzendregel een andere datum blijkt. Aldus worden de stukken die op 12 november 2002 bij het begin van de werkdag worden aangetroffen voorzien van de datum van binnenkomst 11 november 2002, tenzij uit de verzendregel blijkt dat het stuk op 12 november 2002 is verzonden.
6.2 Op het per fax ingezonden beroepschrift is door verminkte overkomst per fax de verzendregel niet leesbaar. Voor dat geval pleegt de administratie van het hof om twijfel te voorkomen de datum van de vorige dag op het stuk te stempelen.
6.3 Ter ’s hofs griffie is het per fax ingezonden beroepschrift gestempeld voor binnenkomst op 12 november 2002, terwijl het per post ingezonden exemplaar op 13 november 2002 is ingekomen.
De gemachtigde heeft in zijn schrijven van 6 april 2004 aangegeven dat hij niet meer beschikt over de verzendadministratie van het jaar 2002. Hij veronderstelt dat het beroepschrift op de avond van 11 november 2002 na werktijd per fax is verzonden, doch kan zulks niet met harde gegevens aantonen.
6.4 Gelet op de gebruikelijke gang van zaken ter ’s hofs griffie, waaraan zorgvuldig de hand pleegt te worden gehouden, kan het per fax ingezonden beroepschrift naar ’s hofs oordeel niet eerder dan op 12 november 2002 zijn ingekomen.
6.5 Nu de bestreden uitspraak is gedaan op 30 september 2002 eindigde de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bepaalde termijn waarbinnen het beroepschrift zou moeten worden ingediend op 11 november 2002, zodat het beroep te laat is ingediend.
6.6 De gemachtigde heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, zodat het beroep niet ontvankelijk is.
Aangaande het eigenlijke geschil:
6.7 Nu het beroep niet ontvankelijk moet worden verklaard komt het hof aan een oordeel omtrent de materiële inhoud van de zaak niet toe.
6.8 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Gedaan op 8 juli 2004 door mr. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. Huiskes, raadsheer, en mr. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw.mr. Hiemstra en ondertekend door mr. Huiskes en door de griffier.
Mr. Drion was verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Op 9 juli 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.