ECLI:NL:GHLEE:2004:AP1470

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 04-00153
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens verlies geldigheid keuringsbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 28 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam van 12 december 2003. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep door de kantonrechter. De kantonrechter had een administratieve sanctie van €86 opgelegd aan de betrokkene, omdat het keuringsbewijs van zijn voertuig zijn geldigheid had verloren. Deze gedraging vond plaats op 24 juli 2002. De gemachtigde voerde aan dat de omstandigheden waaronder de gedraging was verricht, het opleggen van de sanctie niet billijken, en dat er al eerder sancties waren opgelegd voor vergelijkbare gedragingen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Het hof concludeerde dat de betrokkene, of zijn broer als zijn zaakwaarnemer, niet op de hoogte was van het verlies van de geldigheid van het keuringsbewijs op het moment van de gedraging. Het hof oordeelde dat het eenmaal opleggen en effectueren van een sanctie wegens het verlies van de geldigheid van het keuringsbewijs voldoende was om de normhandhaving adequaat te verzekeren. Gezien deze omstandigheden oordeelde het hof dat het opleggen van een sanctie niet gerechtvaardigd was.

Daarom heeft het hof de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie vernietigd. Tevens werd bepaald dat het bedrag van €86 dat door de betrokkene was gestort ter zekerheid, door de advocaat-generaal aan hem moest worden gerestitueerd. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van administratieve sancties en de noodzaak om rekening te houden met de omstandigheden van de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 04/00153
28 april 2004
CJIB 29055375010
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam
van 12 december 2003
in de zaak van
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van €Euro 86,-- opgelegd ter zake van "voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren", welke gedraging zou zijn verricht op 24 juli 2002 bij de RDW Veendam (registercontrole) met het voertuig met het kenteken 96-53-HZ.
3.2. Hetgeen de gemachtigde van de betrokkene aanvoert strekt ten betoge, dat de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, het opleggen van de sanctie niet billijken, dan wel dat deze aanleiding dienen te zijn tot matiging van de opgelegde sanctie. Hij voert hiertoe aan, dat in totaal viermaal een sanctie is opgelegd ter zake van een gedraging als hiervoor vermeld, dat na ontvangst van de inleidende beschikkingen de sanctie, behorende bij de in tijd eerst verrichte gedraging, is voldaan, dat na ingesteld beroep in de drie resterende zaken uiteindelijk de kantonrechter kennelijk voor alle gedragingen één sanctie heeft willen handhaven en daartoe in twee zaken het beroep (gedeeltelijk) gegrond heeft verklaard en in één zaak (de onderhavige) het beroep ongegrond heeft verklaard, doch dat de kantonrechter hierbij voorbijgegaan is aan het feit dat reeds één sanctie was voldaan.
3.3. Uit de processtukken blijkt het volgende.
- Blijkens door de officier van justitie ingewonnen inlichtingen bij de RDW te Veendam d.d. 16 april 2003 stond het voertuig met bovenvermeld kenteken sedert 11 september 1997 geregistreerd ten name van [naam]
- De inleidende beschikking is na GBA-verificatie op 7 december 2002 verzonden naar de betrokkene op het adres [adres], nadat deze aanvankelijk was verzonden op 23 oktober 2002 en als onbestelbaar retour was gekomen.
- In zijn schrijven van 1 december 2003 geeft de gemachtigde van de betrokkene aan dat de betrokkene, zijn broer, reeds vele jaren in Zuid-Afrika woont en dat de auto in kwestie bij de gemachtigde in opslag staat, doch dat het kentekenbewijs nog in bezit van de betrokkene was waardoor schorsing van het kentekenbewijs onmogelijk was.
3.4. Het volgende dient te worden vooropgesteld. De keuring van voertuigen is in het leven geroepen met het oog op de verkeersveiligheid van weggebruikers. Op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de keuringsplicht bestaat er een zorgplicht voor automobilisten om tijdig hun voertuig te laten keuren. De betrokkene, dan wel zijn broer als zijn zaakwaarnemer, diende deze zorgplicht na te komen.
3.5. De betreffende auto stond in opslag. Uit de stukken blijkt dat ten tijde van het verrichten van de onderhavige gedraging, 24 juli 2002, reeds driemaal eerder, de eerste maal op 6 februari 2002, bij wege van registercontrole was vastgesteld dat het keuringsbewijs van de betreffende auto zijn geldigheid had verloren, waarvoor telkens een sanctie was opgelegd. Tevens blijkt echter dat de (gemachtigde van de) betrokkene in elk geval niet voor of op 24 juli 2002 daarvan op de hoogte was door middel van een beschikking als bedoeld in art. 4 WAHV. In het onderhavige geval moet het eenmaal opleggen en effectueren van een opgelegde sanctie wegens het verliezen van de geldigheid van het keuringsbewijs genoegzaam worden geacht om de normhandhaving adequaat te verzekeren. Zulks is het geval, nu de uit de eerste registercontrole op 6 februari 2002 voortgevloeide sanctie, onder beschikkingsnummer 99050928415, naar de betrokkene onweersproken heeft gesteld, is voldaan. Derhalve heeft naar het oordeel van het hof de onderhavige gedraging van 24 juli 2002 plaatsgevonden onder omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken.
3.6. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. Niet gebleken is dat de betrokkene kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 7 mei 2003, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nr. 29055375010 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van €Euro 86,--, door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.