ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8296

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000449-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Huisman
  • Zwerwer
  • Van der Woude
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijke toeëigening van gelden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 25 maart 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Assen. De verdachte was aangeklaagd voor het wederrechtelijk toe-eigenen van gelden die toebehoorden aan een stichting. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging van wederrechtelijke toeëigening. De verdachte had gelden van de stichting aangewend, maar het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat zij dit met opzet had gedaan. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken. De benadeelde partij, de stichting, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, en de kosten van het geding werden aan de benadeelde partij opgelegd, maar vastgesteld op nihil. Het hof baseerde zijn beslissing op het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier, waaruit bleek dat de verdachte had geclaimd dat de gelden boekhoudkundig waren gecompenseerd met vorderingen op de stichting. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen, en dat de mogelijkheid bestond dat de verdachte zich geen gelden had toegeëigend. De uitspraak van het hof was dus een vrijspraak voor de verdachte, en de benadeelde partij werd in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000449-03
Arrest d.d. 25 maart 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 19 maart 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]0 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. W. Boonstra, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep.
De rechtbank te Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en heeft voorts op de vordering van de benadeelde partij beslist, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 28 maart 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 11 maart 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorge-schreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus aan verdachte is telastegelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte gelden die aan [slachtoffer] (verder te noemen de Stichting) toebehoren ten eigen bate heeft aangewend.
Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, dat er sprake is geweest van wederrechtelijke toeëigening respectievelijk dat bij verdachte het opzet heeft bestaan tot wederrechtelijke toeëigening van bedoelde gelden.
Het proces-verbaal bevat onder andere een in algemene termen omschreven aangifte van een der bestuursleden van de Stichting en een controlerapport, opgemaakt door een accountantskantoor.
Die aangifte en dat rapport bevatten feiten en conclusies, waarvan niet duidelijk is of deze tot stand zijn gekomen na kennisname en met inachtneming van gegevens die - naar verdachte stelt en uit het dossier ook blijkt- door verdachte aan de Stichting zijn gezonden ter ondersteuning van haar stellingen.
Die stellingen komen met name daarop neer, dat zij alle met de pinpas van de Stichting opgenomen gelden niet zich wederrechtelijk heeft toegeëigend maar boekhoudkundig heeft gecompenseerd met vorderingen die zij op de Stichting had. In het verlengde daarvan heeft verdachte verklaringen afgelegd in het kader van het onderzoek dat door de politie is verricht. De vraag of de door verdachte daarbij gegeven feiten konden overeenstemmen met de werkelijkheid is in het kader van het opsporingsonderzoek niet (nader) onderzocht. Het onderzoek laat derhalve de mogelijkheid open, dat verdachte zich geen gelden ten nadele van de Stichting heeft toegeëigend respectievelijk dat het opzet daarop bij haar heeft ontbroken.
Benadeelde partij.
Gebleken is, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Zwerwer en Van der Woude, in tegenwoordigheid van Moeke als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.