ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8292

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000949-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Wedzinga
  • M. Toeter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en terbeschikkingstelling van een onverbeterlijke zedendelinquent

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank te Assen. De verdachte, die eerder al ter beschikking was gesteld, is opnieuw beschuldigd van verkrachting. Het hof oordeelt dat de verdachte als een onverbeterlijke zedendelinquent moet worden beschouwd, gezien zijn eerdere veroordelingen en de ineffectiviteit van eerdere behandelingen. De rapporten van psychologen Jansen en Kaiser wijzen erop dat verdere behandeling de recidivekans niet kan verlagen. Het hof legt de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op, waarbij de terbeschikkingstelling met verpleging niet wordt opgelegd, omdat de beschikbare capaciteit beter kan worden ingezet voor daders met een positievere prognose. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden, wat leidt tot een aanzienlijke impact op het leven van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding wordt volledig toegewezen, en de verdachte wordt veroordeeld in de kosten van het geding. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart het bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, en legt de straf op met inachtneming van de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000949-03
Arrest d.d. 15 april 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 9 juli 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [adres],
thans verblijvende in PI Overijssel - HvB Zwolle Centrum,
Menno van Coehoornsingel 19, Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Aanwending van het rechtsmiddel
De officier van justitie is d.d. 9 juli 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen en heeft blijkens een op 12 augustus 2003 uitgereikt gerechtelijk schrijven het ingestelde hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek in hoger beroep van 1 april 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Ten aanzien van de in eerste aanleg gegeven vrijspraak
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde verkrachting omdat zij niet de overtuiging heeft gekregen dat aangeefster [slachtoffer] de in de tenlastelegging omschreven seksuele handelingen onder dwang heeft ondergaan. De rechtbank steunt dat oordeel - zakelijk weergegeven - in het bijzonder op de door [getuige] afgelegde verklaringen. Deze verklaringen houden onder meer in dat [getuige] verdachte en aangeefster kort na het seksueel contact op straat was tegengekomen en dat hem geen bijzondere gedraging of uiting van beide personen was opgevallen.
Anders dan de rechtbank hecht het hof bij de beoordeling van de vraag of de in de tenlastelegging beschreven seksuele handelingen al dan niet onder dwang hebben plaatsgevonden, geen doorslaggevende betekenis aan de verklaring van [getuige]. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Naar de ervaring leert, heeft verkrachting een uiteenlopende uitwerking op slachtoffers, die daarop zowel schijnbaar onbewogen als hevig geëmotioneerd kunnen reageren. Uit de verklaringen van [getuige] dat hij geen bijzondere gedragskenmerken bij aangeefster heeft waargenomen kan daarom niet a priori worden afgeleid dat het seksueel contact dat kort tevoren had plaatsgevonden vrijwillig moet zijn geweest. Aangeefster heeft tegenover het hof verklaard dat zij ten tijde van de ontmoeting met [getuige] verward was door verdachtes onverhoeds handelen en zij uit vrees voor hem tegenover [getuige] geen blijk wilde geven van wat kort tevoren was voorgevallen omdat verdachte niet van haar zijde was geweken. Het hof acht deze houding plausibel en invoelbaar. Overigens is twijfelachtig in hoeverre [getuige] eventuele (onbewuste) buitengewone gedragingen van aangeefster heeft kunnen opmerken. [getuige] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de ontmoeting slechts kort duurde, het gesprek een oppervlakkig karakter had, de straatverlichting niet optimaal was en hij zich mede concentreerde op het vertalen van het gesprek voor zijn tevens aanwezige dove moeder. Tot slot verdient opmerking dat aangeefster ogenblikkelijk na deze ontmoeting met [getuige] en buiten de aanwezigheid van verdachte, tegenover een haar bekende barman geëmotioneerd verslag heeft gedaan van wat haar kort tevoren was overkomen.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
verkrachting
Strafbaarheid
In het rapport van 26 juni 2003 van psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser, wordt onder meer gesteld:
"Hypothetisch kan gesteld worden dat betrokkene als het ten laste gelegde bewezen geacht wordt in relatie tot en ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens had in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO, zodat hij zijn wil verminderd conform een dergelijk besef kon bepalen. Het ten laste gelegde kan betrokkene dan ook verminderd worden toegerekend."
In haar rapport van 26 juni 2003, heeft psychologe drs. G.M. Jansen het volgende geconcludeerd:
"Betrokkene is als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis verminderd in staat tot het controleren van zijn impulsen en driften. Daarnaast kenmerkt hem een autonomiebehoefte en het een ander dwingend opleggen opleggen van zijn macht. Vanwege de persoonlijkheidsstoornis, adviseert rapporteur indien het ten lastegelegde bewezen kan worden geacht, betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor wat betreft het hem ten laste gelegde."
Op grond van deze bevindingen, die het hof tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het bewezen verklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Nu ten opzichte van verdachte geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit strafbaar.
De afdoening
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en dat hij ter beschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege. Met betrekking tot de vraag of de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging moet worden opgelegd, overweegt het hof het volgende.
In voormelde rapporten adviseren psychologe G.M. Jansen en psychiater L.H.W.M. Kaiser de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege. Beiden merken daarbij op dat in deze zaak de maatregel voornamelijk ten doel zal hebben de maatschappij langdurig te beschermen tegen recidivegevaar omdat het zeer dubieus is in hoeverre een gerichte behandeling nog effect zal hebben, gezien de geringe behandelresultaten uit het verleden.
Bij vonnis van 5 januari 1993 is aan verdachte, nadat hij reeds van 1979 tot en met 1985 een terbeschikkingstelling met voorwaarden had ondergaan, opnieuw na een bewezen verkrachting, terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd. Deze maatregel duurde ten tijde van het bewezen verklaarde nog voort. Het resocialisatietraject waarvoor verdachte in aanmerking was gekomen, hield onder meer een proefverlof in waarin verdachte onder strenge voorwaarden bij zijn echtgenote in Hoogeveen zou verblijven. Tijdens dit proefverlof heeft verdachte enkele van de gestelde voorwaarden overtreden en zich schuldig gemaakt aan de in deze zaak bewezen verklaarde verkrachting.
Ter terechtzitting in hoger beroep is psycholoog R.E.J. Ziel als getuige-deskundige gehoord. Ziel is thans als behandelcoördinator werkzaam in de forensische kliniek Veldzicht waar verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de in 1993 opgelegde terbeschikkingstelling onderging. In die hoedanigheid was hij belast met de resocialisatie van verdachte. Voorts is Ziel als psychotherapeut bij de behandeling van verdachte betrokken geweest. Ter zitting heeft Ziel uiteengezet dat het behandelend team de prognoses van verdachte uiterst somber inschat. Ziel acht in geval van een bewezenverklaring een herstart van het resocialisatietraject uitgesloten, hetgeen erop neerkomt dat verdachte bij gebreke van gunstige behandelperspectieven in aanmerking komt voor de zogeheten 'longstay'-afdeling.
Uit het voorgaande komt naar voren dat verdachte als een onverbeterlijke zedendelinquent moet worden beschouwd. Tot twee maal toe heeft een behandeling in het kader van zowel terbeschikkingstelling met voorwaarden als met verpleging, niet het beoogde resultaat gehad. Rapporteurs Jansen en Kaiser en de behandelaars van de kliniek Veldzicht verwachten niet dat verdere behandeling de aanmerkelijke recidivekans nog kan beperken. Het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging zal daarom slechts dienen ter bescherming van de maatschappij. Omdat de maatregel van terbeschikkingstelling daaraan niet, althans niet primair, zijn bestaansrecht ontleent, is het hof van oordeel dat de beperkt beschikbare TBS-capaciteit behoort te worden ingezet ten behoeve van daders van wie de prognoses aanmerkelijk positiever worden ingeschat. Bovendien geldt thans nog de titel van de eerder opgelegde terbeschikkingstelling met verpleging. Voor zover behandeling van verdachte nog aan de orde is, zou die op grond van deze titel kunnen plaatsvinden. Het hof vertrouwt er, gezien de verklaring van de getuige-deskundige, op dat deze terbeschikkingstelling zal worden ondergaan op een 'longstay-afdeling'.
Op grond van het voorgaande ziet het hof af van het aan verdachte opleggen van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Aan verdachte zal ter beveiliging van de samenleving een gevangenisstraf van lange duur worden opgelegd. Deze gevangenisstraf zal echter nog enigszins worden beperkt in verband met de 'nog lopende' terbeschikkingstelling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op de avond van het bewezen verklaarde feit heeft verdachte in het uitgaansleven van Hoogeveen kennis gemaakt met het [slachtoffer], waarna zij samen enkele café's hebben bezocht. Toen [slachtoffer] omstreeks middernacht afscheid wilde nemen om alleen naar huis te gaan, heeft verdachte zich bij haar gevoegd. Verdachte wist [slachtoffer] langs een route te leiden waar weinig publiek viel te verwachten. Op een zeker moment heeft verdachte [slachtoffer] beetgepakt en in een hoek gedrukt. Daar heeft hij [slachtoffer] gedwongen zijn penis in haar mond te nemen en 'gemeenschap' met hem te hebben. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] op grove wijze geschonden. [slachtoffer] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verwoord hoezeer de verkrachting in haar leven heeft ingegrepen. Nog dagelijks moet zij de gevolgen van deze angstige en vernederende ervaring ondervinden. Uit de wijze waarop [slachtoffer] haar gevoelens heeft verwoord, spreekt naast leed en verwarring onmiskenbaar de woede over verdachtes bewering dat het seksueel contact van haar zijde vrijwillig zou zijn geweest.
Verdachte heeft zich blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister te Almelo van 28 januari 2004 reeds vier maal schuldig gemaakt aan verkrachting.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf neemt het hof naast het vorenoverwogene in aanmerking hetgeen uit de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages overigens naar voren is gekomen en de omstandigheid dat het bewezen verklaarde, zoals al eerder overwogen, verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Alles tezamen genomen leidt ertoe dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren zal worden opgelegd.
Benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in het geding in eerste aanleg gevoegd. Haar vordering in eerste aanleg is niet toegewezen en zij heeft zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit immateriële schade, groot 2.269,-- euro. Van de zijde van verdachte is onvoldoende bestreden dat de door de benadeelde partij gestelde, met bewijsstukken onderbouwde, schade door het bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij is toegebracht. Het hof acht bewezen dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij is toegebracht. Derhalve kan de vordering tot schadevergoeding in zijn geheel worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het komt het hof voorts gewenst voor om voormeld bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Gevangenneming
Het hof zal de gevangenneming van verdachte bevelen op grond van de overwegingen opgenomen in de aan dit arrest gehechte, afzonderlijk geminuteerde, beslissing.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
beveelt de gevangenneming van verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot een bedrag van tweeduizendtweehonderdnegenenzestig euro;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend tweehonderdnegenenzestig euro ten behoeve van het [slachtoffer], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van zesenveertig dagen zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Hermans, voorzitter, Wedzinga en Toeter, in tegenwoordigheid van Braam als griffier, zijnde mr. Toeter buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.