ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8034

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 990/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Fransen
  • A. Drion
  • M.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen: beoordeling van de rechtmatigheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 9 april 2004, staat de rechtmatigheid van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen centraal. De belanghebbende, mevrouw X, had bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslag die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd op basis van een vermeend nieuw feit, waarbij hij stelde dat de aangifte van de belanghebbende niet correct was en dat er geen sprake was van winst uit onderneming, maar van andere inkomsten uit arbeid.

De belanghebbende had in haar aangifte voor het jaar 1999 een winst uit onderneming van ƒ 3.129,-- aangegeven, maar de inspecteur concludeerde dat de zelfstandigenaftrek niet van toepassing was. Tijdens de zittingen bleek dat de belanghebbende niet aanwezig was, maar de inspecteur was wel vertegenwoordigd. Het hof oordeelde dat de inspecteur onvoldoende had gemotiveerd waarom de navorderingsaanslag terecht was en dat hij had moeten twijfelen aan de juistheid van de ingediende aangifte.

Het hof concludeerde dat de inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan door geen nader onderzoek te doen naar de aangifte van de belanghebbende, die als aanloopjaar werd beschouwd. Hierdoor was de navorderingsaanslag niet rechtmatig. Het hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en de navorderingsaanslag, en oordeelde dat er geen proceskosten vergoed dienden te worden, aangezien er geen kosten waren gemaakt. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 990/03 9 april 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Belastingdienst Ondernemingen te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/
premie volksverzekeringen over het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende werd op grond van de Wet op de
Inkomstenbelasting 1964, zoals deze wet voor het onderhavige jaar gold aanvankelijk een aanslag inkomstenbelasting/premie volksver-zekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van
ƒ 697,--.
1.2 Met dagtekening 13 april 2002 heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 12.512,--.
1.3 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 4 juni 2002 het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.4 Het beroepschrift (met bijlagen) van de belanghebbende is op 12 juli 2002 ter griffie van het hof ingekomen.
1.5 Bij brief van 24 oktober 2003 is de belanghebbende
uitgenodigd voor de behandeling van haar onder nummer BK 02/1584 geregistreerde zaak op 10 december 2003.
1.6 Bij een op 1 december 2003 bij het hof ingekomen brief heeft
de belanghebbende een pleitnota, vergezeld van een drietal bijlagen ingediend. Deze pleitnota had betrekking op de over het jaar 1998 (BK 02/1584) en 1999 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1.7 Bij de mondelinge behandeling van de zaak op 10 december 2003, gehouden te Leeuwarden, was aanwezig de inspecteur, bijgestaan door een medewerker. De belanghebbende is niet op deze zitting verschenen.
1.8 Op voormelde zitting heeft het hof het onderzoek ter zitting geschorst omdat bleek dat belanghebbendes beroep betreffende het jaar 1999 niet als zodanig was geregistreerd en de inspecteur derhalve nog niet in de gelegenheid was geweest in die zaak een verweerschrift in te dienen. Het hof heeft de inspecteur daarom in de gelegenheid gesteld om alsnog een verweerschrift in te dienen en schriftelijk te reageren op de pleitnota van de belanghebbende. De inspecteur heeft dat gedaan bij een op 16 december 2003 bij het hof ingekomen verweerschrift (met bijlagen) en pleitnota. Bij brief van 14 januari 2004 heeft de belanghebbende gereageerd op de stukken van de inspecteur. Tevens heeft zij aangegeven dat zij niet bij de nadere mondelinge behandeling van het beroep op 19 januari 2004 aanwezig zou zijn.
1.9 Bij de nadere mondelinge behandeling van de zaak op 19 januari 2004, gehouden te Leeuwarden, was aanwezig de inspecteur. De belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen.
1.10 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet
de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast.
2.1 De belanghebbende is geboren op . februari 19... In het onderhavige jaar was zij gehuwd.
2.2 Vanaf 1 oktober 1997 is de belanghebbende gestart met het geven van yogalessen. Als winst uit onderneming heeft zij in 1999 ter zake van de yogalessen een bedrag van ƒ 3.129,-- aangegeven. De berekening hiervan is op een bijlage bij de aangifte gevoegd. Daaruit blijkt onder andere dat de omzet ƒ 4.552,78 bedroeg en de kosten ƒ 1.423,70. In de aangifte claimt de belanghebbende een zelfstandigenaftrek van ƒ 11.815,--.
2.3 Naast haar winst uit onderneming heeft belanghebbende inkomsten uit arbeid en uitkering aangegeven van respectievelijk ƒ 9.098,-- en ƒ 2.269,--.
2.4 Bij de aanslagregeling is belanghebbendes aangifte slechts gecorrigeerd in verband met een rekenfout. Voor het overige is de aangifte gevolgd. Een nader onderzoek naar het ondernemerschap en de zelfstandigen- en startersaftrek is toen achterwege gelaten omdat onderhavig jaar door de inspecteur werd beoordeeld als een aanloopjaar van de onderneming.
2.5 Nadat uit de aangifte over het jaar 2000 bleek dat het netto resultaat van de yogalessen afnam, zijn er bij de aanslagregeling vragen gesteld en is een boekenonderzoek ingesteld. Op grond van de hieruit gebleken feiten heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat ter zake van de yogalessen geen sprake is van winst uit onderneming maar van andere inkomsten uit arbeid. De bij aanslagregeling verleende zelfstandigenaftrek heeft hij vervolgens bij de onderhavige navorderingsaanslag nageheven.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 De belanghebbende is - kort samengevat - van mening dat navorderen niet mogelijk is wegens het ontbreken van een nieuw feit. Verder vindt zij dat de inspecteur zijn standpunten onvoldoende heeft gemotiveerd en onzorgvuldig heeft gehandeld.
3.3 De inspecteur stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat sprake is van een nieuw feit voor zowel het niet accepteren van het ondernemerschap als het corrigeren van de zelfstandigenaftrek. Zijn standpunten acht hij voldoende gemotiveerd en van onzorgvuldig handelen is zijns inziens geen sprake.
3.4 Dat bij belanghebbende geen sprake is van kwade trouw is tussen partijen niet in geschil.
3.5 Voor een uitvoerige weergave van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen - voor zover hier van belang - kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.
4.2 In het algemeen mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belasting-plichtige in de aangifte vermeldt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Deze regel lijdt echter uitzondering als de inspecteur, na met normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. In dat geval moet de inspecteur wel nader onderzoek doen.
4.3 Het hof is van oordeel dat de door de belanghebbende ingediende aangifte over het jaar 1999 voor de inspecteur aanleiding had moeten zijn nadere gegevens in te winnen. Uit de bij de aangifte gevoegde bijlage, waaruit een omzet blijkt van ƒ 4.552,78, had de inspecteur, uitgaande van een minimaal uurtarief, kunnen begrijpen dat de belanghebbende wellicht niet als ondernemer kon worden aangemerkt en/of niet voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking kwam. Voor de inspecteur had dit derhalve aanleiding moeten zijn om nadere gegevens in te winnen omtrent belanghebbendes ondernemerschap en/of het aantal aan de onderneming bestede uren.
Door dit na te laten heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof een ambtelijk verzuim begaan dat aan navordering in de weg staat. Dit geldt te meer nu de inspecteur blijkens zijn opmerking dat het jaar 1999 bij aanslagregeling als aanloopjaar van de onderneming werd beschouwd, impliciet te kennen geeft dat de aangifte en de daarbij gevoegde bijlage hem reden tot twijfel gaven ten aanzien van de in geschil zijnde punten.
4.4 Gelet op vorenoverwogene is belanghebbendes beroep gegrond.
5. Proceskosten en griffierecht
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht nu van dergelijke kosten niet is gebleken.
Gelet op de onder 1.8 weergegeven gang van zaken is in onderhavige zaak geen griffierecht geheven, zodat teruggaaf hiervan niet aan de orde is.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond en
vernietigt de uitspraak waarvan beroep en de navorderingsaanslag.
Aldus vastgesteld op 9 april 2004 door mr. Fransen, raadsheer en voorzitter, mrs. Drion en Van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op: 21 april 2004