1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 23 april 2002 heeft de heffingsambtenaar ter zake van het verlenen van een vergunning voor het plaatsen van een grafmonument een bedrag van € 108,31 aan leges geheven.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak van 1 juli 2002 het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 16 juli 2002 bij het gerechtshof is ingekomen. Bij brief, ingekomen bij het gerechtshof op 19 juli 2002, heeft de belanghebbende dit beroepschrift aangevuld.
1.4. De heffingsambtenaar heeft op 27 september 2002 een verweerschrift ingediend bij het gerechtshof.
1.5. Met toestemming van het gerechtshof heeft de belanghebbende op 11 oktober 2002 een conclusie van repliek bij het gerechtshof ingediend.
1.6. De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 11 november 2002 een conclusie van dupliek ingediend bij het gerechtshof.
1.7. Van de belanghebbende is op 29 november 2002 een brief ingekomen bij het gerechtshof.
1.8. Van alle bij het gerechtshof ingekomen stukken van partijen zijn door het gerechtshof afschriften gezonden aan de wederpartij.
1.9. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 januari 2004, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de belanghebbende alsmede namens de heffingsambtenaar de heer B.
1.10. Ter voormelde zitting heeft de belanghebbende de door haar ter zitting voorgedragen pleitnota (met bijlagen) overgelegd. De heffingsambtenaar heeft desgevraagd aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen overlegging van de bij de pleitnota behorende bijlagen (foto's).
1.11. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 29 januari 2004 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 5 februari 2004, aan partijen is verzonden.
1.12. Op 1 maart 2004 is bij het gerechtshof van de belanghebbende een beroepschrift in cassatie ingekomen. Het gerechtshof is er vanuit gegaan dat dit beroepschrift tevens is bedoeld als een verzoek om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
1.13. De griffier heeft de belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 4 maart 2004, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 9 maart 2004 dat griffierecht voldaan.
1.14. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.