ECLI:NL:GHLEE:2004:AO6223

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 2150/02 Parkeerbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake parkeerbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 22 maart 2004, staat de ontvankelijkheid van het beroepschrift van belanghebbende centraal. Het beroep betreft een geschil over de parkeerbelasting en de betaling van het griffierecht. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting over het jaar 2002, maar had verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 29,-- te betalen binnen de gestelde termijn van vier weken na de herinnering van de griffier. De griffier had de belanghebbende op 23 december 2002 en 22 januari 2003 schriftelijk verzocht om het griffierecht te voldoen, maar hierop was geen gehoor gegeven. Hierdoor verklaarde het hof het beroep niet-ontvankelijk.

De belanghebbende betwistte de redelijkheid van de griffierechtverplichting, maar het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de niet-betaling rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard, aangezien hij niet had voldaan aan de wettelijke verplichting om het griffierecht te betalen. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 februari 2004, waar de belanghebbende zijn standpunt herhaalde dat hij niet van plan was het griffierecht te voldoen. Het hof heeft het verzet van de belanghebbende ongegrond verklaard, en de uitspraak werd gedaan door prof. mr. Aardema, vice-president van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van griffier mr. De Jong.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 2150/02 22 maart 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer op het verzet gedaan door X te Z tegen de uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer van het hof van 28 februari 2003.
Het hof heeft bij voormelde beslissing uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Groningen (: het hoofd), gedaan op de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting over het jaar 2002 met de aanslagnummers 0000000000 en 00000000001.
Ingevolge artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 27b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt ten behoeve van de Staat van degene die beroep instelt, een griffierecht geheven, hetwelk in de onderhavige zaak € 29,-- bedraagt.
Ingevolge het tweede lid van artikel 8:41 Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het verschuldigde griffierecht niet is betaald binnen vier weken nadat de griffier de indiener van het beroepschrift schriftelijk op de verschuldigdheid heeft gewezen.
De griffier van het hof heeft belanghebbende, als indiener van een beroepschrift, bij brief d.d. 23 december 2002 en vervolgens bij aangetekende brief d.d. 22 januari 2003 verzocht het door hem verschuldigde griffierecht te voldoen. Aan dit verzoek heeft belanghebbende echter geen gehoor gegeven.
Het hof heeft om die reden bij voormelde uitspraak het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij het verzetschrift dat door hem is ingediend op 13 maart 2003.
Het hoofd heeft bij schrijven ingekomen ter griffie op 10 april 2003 meegedeeld geen behoefte te hebben op het beroepschrift van belanghebbende inhoudelijk schriftelijk te reageren. Van belanghebbende is op 27 januari 2004 nog een brief ter griffie van het hof binnengekomen. De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 februari 2004 te Groningen, alwaar zijn verschenen belanghebbende en namens het hoofd mevrouw mr drs. A.
Van alle gemelde en hierna nog te melden stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Belanghebbende voert in het verzetschrift aan dat hij niet voornemens is het griffierecht te voldoen. Ter zitting heeft belanghebbende in deze stelling volhard.
Niet in geschil is dat belanghebbende het door hem op grond van artikel 8:41 van de Awb juncto artikel 27b van de AWR verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan, zodat hij op grond van voormeld tweede lid van artikel 8:41 Awb in beginsel terecht niet-ontvankelijk in zijn beroep is verklaard. Nu belanghebbende voorts heeft aangegeven de verschuldigdheid van griffierecht onredelijk te achten, kan voorts worden aangenomen dat niet sprake is van een situatie als omschreven in de laatste volzin van het tweede lid van artikel 8:41 Awb, in die zin dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van beroepschrift in verzuim is geweest.
Het hof heeft belanghebbende mitsdien terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan en uitgesproken ter openbare terechtzitting te Leeuwarden op 22 maart 2004 door prof. mr Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr De Jong en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 24 maart 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.