WAHV 03/01029
26 februari 2004
CJIB 48620732
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank te Zutphen
van 31 juli 2003
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 22 januari 2003 uitgevaardigd dwangbevel ongegrond verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Bij de nadere toelichting op het beroep is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 februari 2004. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen dhr W.K. Vlietstra.
3. Beoordeling
3.1. De betrokkene voert aan dat hij nimmer enig bericht heeft ontvangen voordat het onderhavige dwangbevel aan hem werd betekend. Nu het CJIB en de officier van justitie hebben gekozen voor verzending per gewone post, dienen zij de risico's daarvan te dragen. Op grond van de Postwet had tenminste eenmaal een aangetekende brief moeten worden verzonden. Tenslotte heeft de betrokkene om vergoeding van de door hem gemaakte onkosten gevraagd.
3.2. Een dwangbevel als bedoeld in art. 26 WAHV kan eerst rechtsgeldig worden uitgevaardigd nadat de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd tot verhaal waarvan het dwangbevel moet dienen, onherroepelijk is geworden. In een geval als het onderhavige, waarin de betrokkene het verweer voert de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd niet te hebben ontvangen, is voor de beantwoording van de vraag of de beschikking onherroepelijk is, beslissend of op grond van een in het kader van de procedure van art. 26 WAHV verricht onderzoek, zo nodig aan de hand van door de officier van justitie te verstrekken gegevens, door de kantonrechter wordt vastgesteld dat het verweer van de betrokkene als onjuist moet worden verworpen, omdat blijkt dat deze de beschikking wel heeft ontvangen, dan wel deze niet heeft ontvangen ten gevolge van een hem toe te rekenen omstandigheid. In beginsel is het aan de officier van justitie om aannemelijk te maken dat aan één van de voorwaarden is voldaan, maar van een betrokkene mag worden verwacht dat hij niet volstaat met de enkele ontkenning dat hij de beschikking heeft ontvangen, doch voor zover in zijn vermogen ligt, nadere gegevens verschaft ter staving van dat verweer.
3.3. De betrokkene is na het plegen van de onderwerpelijke gedraging - in een motorvoertuig voorin geen autogordel gebruiken - staande gehouden. De inleidende beschikking werd op 31 januari 2002 overeenkomstig het bepaalde in art. 4, tweede lid, WAHV t.n.v. [naam] gezonden naar het adres [adres] Ook de eerste aanmaning is blijkens het zaakoverzicht en het Commentaar naar aanleiding van verzet tegen dwangbevel d.d. 19 juni 2003, op 26 april 2002 verzonden naar dit adres. Nadat deze eerste aanmaning als onbestelbaar retour is ontvangen zijn de adresgegevens van de betrokkene bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) geverifieerd. Daaruit kon blijken dat de juiste adresgegevens waren: [betrokkene], [woonadres]. Hierop werd opnieuw een initiële beschikking aan laatstgenoemd adres verzonden. Na het uitblijven van betaling daarvan werden op resp. 27 september 2002 en 20 november 2002 achtereenvolgens een eerste en tweede aanmaning aan de betrokkene verzonden.
3.4. Uit de informatie van het CJIB blijkt, dat laatstgenoemde in de onderhavige zaak verstuurde beschikking, eerste en tweede aanmaning niet zijn teruggezonden. Voorts blijkt uit de stukken, dat de adresgegevens door het CJIB zijn geverifieerd en dat deze in overeenstemming zijn gebracht met het adres waarop de betrokkene stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Dit adres, [woonadres], wordt ook thans nog door de betrokkene als zijn adres opgegeven.
3.5. Gelet op het feit dat de inleidende beschikking en de eerste en de tweede aanmaning naar het adres van de betrokkene zijn gezonden, en in aanmerking genomen dat niet blijkt dat de desbetreffende brieven als onbestelbaar retour zijn gezonden en de betrokkene niet heeft gesteld dat hij post, afkomstig van andere personen of instanties dan het CJIB, niet ontvangt of dat deze post op het verkeerde adres wordt bezorgd, acht het hof het niet aannemelijk dat de betrokkene geen enkele van de hierboven genoemde stukken van het CJIB heeft ontvangen.
3.6. Aangezien de betrokkene geen beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking, is deze onherroepelijk geworden. In aanmerking genomen, dat de betrokkene de hem opgelegde sanctie, alsmede de daarop gevallen verhogingen, niet heeft betaald en dat overigens niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan een dwangbevel niet had mogen worden uitgevaardigd, is het dwangbevel rechtsgeldig uitgevaardigd.
3.7. Het verweer van de betrokkene, dat op grond van het bepaalde in de Postwet van de aan hem verzonden brieven van het CJIB er tenminste een aangetekend verzonden had moeten worden, vindt geen steun in de wet en moet om die reden worden verworpen.
3.8. Het hof zal de beschikking van de kantonrechter bevestigen.
3.9. Nu de betrokkene in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek om een kostenvergoeding afwijzen.
bevestigt de beschikking van de kantonrechter;
wijst het verzoek om een kostenvergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dijkstra, voorzitter, Van Dijk en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Meester als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.