6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 In zijn arrest van 26 augustus 1998, nummer 33 417, (BNB 1998/409) heeft de Hoge Raad beslist dat moet worden toegestaan dat bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost wordt gevormd, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen.
6.2 In zijn Besluit van 4 januari 2001, nummer CPP2000/3175M (BNB 2001/114) heeft de Staatssecretaris van Financiën voor de belastingdienst beleid kenbaar gemaakt met betrekking tot de beoordeling van passiefposten als bedoeld in BNB 1998/409.
6.3 De inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag gehandeld overeenkomstig dit beleid.
6.4 Nu de vof, naar vast staat, de voorziening wenst te vormen met als bedoeling de financiering van de gevolgen van gedwongen ontslagen met een sociaal plan, en belanghebbende zulks motiveert met de omstandigheid dat bij neergaande economie opdrachten worden uitgesteld of zelfs geannuleerd, zodat er dan te weinig werk is in verhouding tot de omvang van het personeelsbestand, en daar ter zitting aan heeft toegevoegd dat de financiële situatie van de vof niet rooskleurig is te noemen en gedwongen ontslagen bepaald niet ondenkbaar zijn, dient te worden beoordeeld of onder deze omstandigheden een passiefpost als bedoeld in BNB 1998/409 kan worden gevormd.
6.5 Naar 's hofs oordeel is het feitencomplex, blijkend uit de vaststaande feiten en omstandigheden, beschouwd in samenhang met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent mogelijke gedwongen ontslagen en de eventuele afdwingbaarheid van een sociaal plan, te vaag om daarop de vorming van de onderhavige voorziening te baseren. Van een redelijke mate van zekerheid in 1999 dat de toekomstige kosten zich zullen voordoen is niet gebleken. Het feit dat in het jaar 2003 één werknemer met gedwongen ontslag is gegaan is daartoe niet voldoende.
6.6 Voorts is niet aannemelijk geworden dat in de periode voorafgaande aan de balansdatum aan het einde van het jaar 1999 zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waarin de door belanghebbende gestelde toekomstige uitgaven hun oorsprong vinden en aan welke periode die uitgaven ook overigens zijn toe te rekenen.
6.7 De inspecteur heeft derhalve terecht de vorming van de voorziening niet als passiefpost in het jaar 1999 geaccepteerd en belanghebbendes belastbaar inkomen dienovereenkomstig gecorrigeerd.
6.8 Nu de overige correcties ten processe niet meer tussen partijen in geschil zijn is het beroep mitsdien ongegrond.
6.9 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.