ECLI:NL:GHLEE:2004:AO4028

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1524/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Huiskes
  • H.S. Pruiksma
  • G.W.B. van Westen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde van onroerend goed bij staking van onderneming in geschil

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de waarde van een pand bij de staking van een onderneming centraal. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een detailhandel dreef, had een aanslag inkomstenbelasting ontvangen op basis van een door de inspecteur vastgestelde waarde van het pand van ƒ 630.000,- per 30 september 2000. De belanghebbende was het niet eens met deze waardering en had hiertegen bezwaar aangetekend. De inspecteur handhaafde de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het gerechtshof.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2003 werd de zaak besproken, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De inspecteur had een taxatierapport overgelegd, opgesteld door een taxateur van de Belastingdienst, waaruit bleek dat de waarde van het pand niet hoger was vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer. Het gerechtshof oordeelde dat de inspecteur in zijn bewijslast was geslaagd en dat de door de belanghebbende ingebrachte taxateurs lagere waarden hadden opgegeven dan het hof redelijk achtte.

Uiteindelijk verklaarde het gerechtshof het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd op 18 februari 2004 aangetekend verzonden aan beide partijen. De zaak benadrukt het belang van goed onderbouwde taxatierapporten in belastingzaken en de rol van de inspecteur in het vaststellen van waarden voor belastingdoeleinden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1524/02 13 februari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen, vestiging Assen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen voor het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 221.674,--.
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 30 mei 2002 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 3 juli 2002 ter griffie van het gerechtshof is ingekomen. Bij brief (met bijlagen), ingekomen bij het gerechtshof op 9 september 2002, heeft de belanghebbende dit beroepschrift voorzien van de gronden van het beroep.
1.4. De inspecteur heeft op 21 oktober 2002 een verweerschrift bij het gerechtshof ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 22 september 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende alsmede de inspecteur, vergezeld door A, taxateur Belastingdienst Ondernemingen Zwolle. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.6. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 6 oktober 2003 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 16 oktober 2003, aan partijen is verzonden.
1.7. Bij schrijven ingekomen op 21 oktober 2003 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.8. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 14 januari 2004, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 19 januari 2004 dat griffierecht voldaan.
1.9. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende dreef samen met zijn echtgenote in de vorm van een vennootschap onder firma tot en met 30 september 2000 op het adres a-straat 18 te Z een detailhandel in dames-, heren- en vrijetijdskleding. De onroerende zaak a-straat 18 (: het pand) behoorde tot het ondernemingsvermogen van de vennootschap.
2.2. De gerechtigheid van de vennoten in de overwinst bedroeg 50/50.
2.3. De onderneming werd gestaakt op 30 september 2000. Na de staking zijn de bedrijfsmiddelen verkocht of overgegaan naar privé. Het pand is overgegaan naar privé.
2.4. Het pand is vanaf 1 juni 2000 voor 10 jaren verhuurd aan B B.V. voor een aanvangshuur van ƒ 62.500,- per jaar, welke huur jaarlijks wordt geïndexeerd.
2.5. De inspecteur Belastingdienst Ondernemingen Zwolle heeft het pand naar de peildatum 30 september 2000 gewaardeerd op
ƒ 630.000,-. Op basis hiervan heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag terecht is uitgegaan van een waarde van het pand bij de staking van ƒ 630.000,--.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.3. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het hof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Op de inspecteur rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde van ƒ 630.000,- per 30 september 2000 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst de inspecteur onder meer naar het op 24 september 2002 door A, taxateur van onroerende zaken, verbonden aan de Belastingdienst Ondernemingen Zwolle, opgemaakte taxatierapport.
4.2. Naar het oordeel van het gerechtshof is de inspecteur, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
4.3. Gelet op het onder 2.4 vermelde komen de door de van de zijde van belanghebbende aangezochte taxateurs opgegeven waarden het hof te laag voor.
4.4. Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een verlaging van de van de zijde van de inspecteur vastgestelde waarde rechtvaardigen.
4.5. Het vorenstaande brengt mee dat het hof het beroep van belanghebbende ongegrond dient te verklaren.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 13 februari 2004 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president en mr. G.W.B. van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.
Op 18 februari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.