ECLI:NL:GHLEE:2004:AO4022

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1588/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Pruiksma
  • mw. mr. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak en WOZ-beschikking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een geschil over de waarde van een onroerende zaak gelegen aan de a-straat 21 te Z, vastgesteld door de heffingsambtenaar op ƒ 1.400.000,-- (€ 635.292,--) per 1 januari 1999. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, welke door de heffingsambtenaar is gehandhaafd in een uitspraak van 4 juni 2002. De belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend bij het gerechtshof, dat op 15 december 2003 de mondelinge behandeling heeft gehouden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze te hoog is. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van zijn waarde een taxatierapport overgelegd, opgesteld door een taxateur van onroerende zaken. Het gerechtshof heeft de argumenten van de belanghebbende en de heffingsambtenaar zorgvuldig afgewogen.

Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn stelling voldoende heeft onderbouwd met het taxatierapport, waarin de waarde is bepaald aan de hand van vergelijkingsmethoden. De belanghebbende heeft onvoldoende feiten aangedragen om de verkoopprijs van een vergelijkingsperceel te betwisten. Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en dat er geen redenen zijn om de vastgestelde waarde te verlagen. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1588/02 13 februari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Aa en Hunze (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Ingevolge de Wet heeft de heffingsambtenaar de waarde met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 21 te Z bij beschikking vastgesteld op een bedrag van ƒ 1.400.000,-- (€ 635.292,--).
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de heffingsambtenaar voormelde waarde bij de bestreden uitspraak van 4 juni 2002 gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, dat op 16 juli 2002 ter griffie van het gerechtshof is ingekomen.
1.4. De heffingsambtenaar heeft op 15 januari 2003 een verweerschrift bij het gerechtshof ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 december 2003, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren mevrouw A als gemachtigde van de belanghebbende alsmede namens de heffingsambtenaar mevrouw B, als taxateur verbonden aan C B.V..
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Bij beschikking van 11 juni 2001 is door de heffingsambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 21 te Z (: de onroerende zaak) de waarde van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De onroerende zaak betreft een in 1996 opgeleverd vrijstaand landhuis en heeft een kaveloppervlakte 23.451 m².
2.2. De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 ƒ 1.400.000,-- (€ 635.292,--). Bij de bestreden uitspraak is deze vastgestelde waarde gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.
3.2. De belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
3.3. De heffingsambtenaar houdt vast aan de bij de onderhavige beschikking vastgestelde waarde.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
4.3. Op de heffingsambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de Wet - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst de heffingsambtenaar onder meer naar het op 16 december 2002 door D, taxateur van onroerende zaken, verbonden aan E B.V. te L, opgemaakte taxatierapport.
4.4. Naar het oordeel van het gerechtshof is de heffingsambtenaar, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Blijkens het onderwerpelijke taxatierapport is de onroerende zaak getaxeerd aan de hand van de onder punt 3.2 bedoelde vergelijkingsmethode. Hoewel de belanghebbende heeft gesteld dat het opgevoerde vergelijkingsperceel gelegen aan de b-straat 23 te Z voor een exorbitant hoge prijs (ƒ 1.225.000,--) is verkocht, heeft hij naar het oordeel van het gerechtshof onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel moeten leiden dat deze verkoopprijs niet onder "normale" omstandigheden in het economische verkeer tot stand is gekomen. Dit vergelijkingsperceel kan - nu de belanghebbende de juistheid hiervan overigens niet, althans onvoldoende, heeft bestreden - naar het oordeel van het gerechtshof dan ook dienen als bevestiging van de vastgestelde waarde. Het gerechtshof is voorts van oordeel dat de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift gemotiveerd heeft verklaard dat het verschil tussen de waardevaststellingen van het vergelijkingsperceel en de onderhavige onroerende zaak (ruimschoots) wordt gerechtvaardigd door met name het verschil in grondoppervlakte alsmede de verschillen in ligging, uitstraling en de aanwezigheid van een dubbele garage bij belanghebbendes onroerende zaak in plaats van een dubbele carport bij het vergelijkingsperceel. De belanghebbende heeft deze verklaring omtrent het waardeverschil niet, althans onvoldoende, weersproken. Met betrekking tot de grondwaarde merkt het gerechtshof op dat de taxateur ter zitting onvoldoende weersproken heeft verklaard - en naar eveneens uit de in het verweerschrift aangegeven berekening volgt - dat ter zake van de tot de onroerende zaak behorende bosgrond bij de taxatie een lagere grondprijs is gehanteerd.
4.5. Hoewel - naar de belanghebbende heeft gesteld - de vorige waardevaststelling in november 1998 heeft plaatsgevonden, dient bedacht te worden dat deze waardevaststelling - naar partijen hebben verklaard - de waardepeildatum 1 januari 1993 betrof. De waardestijging ten opzichte van die waardepeildatum acht het gerechtshof niet relevant, omdat het wetsvoorschrift tot hernieuwde vaststelling van de waarde na ten hoogste vijf jaar juist voortvloeit uit onberekenbare ontwikkelingen in zoveel jaren van de waarde van een bepaalde onroerende zaak in het economische verkeer. Het gerechtshof gaat dan ook voorbij aan hetgeen de belanghebbende hieromtrent heeft gesteld.
4.6. Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 13 februari 2004 door mr. Pruiksma, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier.
Op 18 februari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.